Homepagina > Nederland > Contactbrieven > Contactbrief 3e kwartaal 2013. (nr. 189)

Contactbrief 3e kwartaal 2013. (nr. 189)

maandag 16 september 2013, door Webmaster



.-.-.-.-.-.-.-.-.

WOORD VOORAF
*

MAURICE BELLIERE en
THERESIA VAN LISIEUX
-
relaas van een
geestelijke vriendschap
*

JUBILARISSENDAG
*

PRIESTERWIJDINGEN
*

Zr. CARMEN SAMMUT
*

125 JAAR WITTE ZUSTERS
*

ONDERSCHEIDING
JAN HEUFT......

*

WISSELING VAN DE WACHT
*

PLAATS IN UW HART
*

ONZE OVERLEDENEN
*

.-.-.-.-.-.-.-.-.



Een Woord vooraf….

De oudste Witte Pater van het moment is een Fransman. Na een heel leven in Afrika, is hij neergestreken aan de rivier de Marne, net buiten Parijs. Hij heet Georges Jeanney en is 107 jaar oud. Hij hoeft niet veel meer te doen in huis, zoals tafel dekken en zo, maar één ding doet hij nog steeds: boeken lezen, zelfs boeken van wel meer dan 300 pagina’s. Hij leest één boek per week. Bovendien voorziet hij ieder boek van commentaar: bijtende kritiek zoals: die schrijver irriteert me, het boek zit vol fouten, hij zou Frans moeten leren, ik heb er niks van begrepen maar misschien valt er ook niets te begrijpen, enzovoorts. Als tussendoortje leest hij ook nog een dagblad, dat hij ook kritisch becommentarieert. Bovendien, als een soort kers op de pudding, is ‘Sjors’ een man van gebed.

Je kunt je afvragen: wat hebben de witte paters gedaan om mensen voort te brengen die nog zo vol leven zitten als ze 107 jaar oud zijn? Je kunt je ook afvragen: worden ze allemaal oud op die manier? U kent het antwoord: nee!!

Velen van U, beste lezers, hebben een oudoom, oom, broer in de familie gehad die bij de witte paters oud of misschien wel zeer oud is geworden. Bij hun heengaan werden er lovende woorden gesproken, zoals gebruikelijk.

Wim Wouters

Misschien hebben ze wel eens gezegd dat de goede man op zijn ouders leek, of op zijn grootouders. Ik vraag me ook wel eens af, of ze de familiegeschiedenis uit zijn gelopen, een witte wolk tegemoet om voor eeuwig te verdwijnen? Wat weten onze kinderen en kleinkinderen nog van die (heer)oom? Is hij een familie-figuur geworden om met trots op terug te kijken of zomaar een reliek uit een vreemd religieus verleden? Op [www.Lavigerie.nl] staan tal van levensgeschiedenissen van missionarissen. Op bladzijde 4 kunt U een stukje geschiedenis lezen van een andere Franse medebroeder die misschien wel niet zo oud werd, maar wel een bijzondere geschiedenis met zijn leven heeft geschreven.

Wim Wouters


MAURICE BELLIERE - witte pater
en
THERESIA VAN LISIEUX - karmelietes
relaas van een geestelijke vriendschap
Maurice Bellière

Een met mos begroeide, scheefgezakte grafzerk, ontdekt in 1975 in Langrune-sur-Mer in Normandië, Frankrijk. Eenmaal schoongemaakt, is een dubbel opschrift te zien:

‘Mevr. Barthélémy,
geb. Louvel 1841-1907’,

met daaronder:
‘P. Maurice Bellière,
Priester, Missionaris van Afrika’.

In de catalogus van overleden Witte Paters vinden we inderdaad de naam van Maurice Bellière, oud-missionaris van Nyassaland – het huidige Malawi –, gestorven op de 14de juli in 1907 in Caen. Vergeten? Herontdekt? Wie was hij? Hier het relaas van een dramatisch en aangrijpend leven.

Zijn Jeugd

Maurice Bellière werd geboren op 10 juni 1874 in Normandië, een streek die wij kennen van de krijtrotsen van Étretat, de abdij van Mont St. Michel, de tuinen van Monet in Giverny, historische plaatsen als het kasteel van Willem de Veroveraar en de D-daystranden, om maar enkele van de vele bezienswaardigheden van de streek te noemen. Een week na zijn geboorte stierf zijn moeder. Zijn vader vertrouwde de baby toe aan zijn schoonzus, Madame Barthélemy, en verdween daarna voorgoed uit zijn leven. Het echtpaar Barthélemy – zelf kinderloos – bracht hem groot als hun eigen zoon, en Maurice vernam pas op elfjarige leeftijd wie zijn eigenlijke ouders waren. Deze informatie sloeg bij deze toch al onzekere jongeman in als een donderslag die blijvende sporen in zijn leven zouden achterlaten. Na een kort en zwaar missionarisleven, bemoeilijkt door ernstige lichamelijke en mentale beproevingen, zou hij tenslotte – slechts 32 jaar oud – sterven in zijn geboortestreek en werd hij in hetzelfde graf begraven als zijn geliefde tweede ‘moeder’, in Langrune-sur-Mer.

Contact met Theresia in de Karmel.

Na zijn kinderjaren wist hij ook in zijn seminarietijd weinig houvast te vinden. Hij had tijdens zijn jeugdjaren al veel beproevingen moeten doorstaan, en had – zoals hij zelf zei – “veel stormen moeten doormaken” en dacht dat hij verder zou moeten leven met de gedachte dat hij zijn beste jaren had verkwist. Opgeroepen voor militaire dienst en bewust van zijn kwetsbaarheid, vreesde hij het ergste voor zijn priesterroeping.

‘Kleine Heilige Theresia van Lisieux’ (1873 -1897)

Gebukt onder een zondig verleden en in vertwijfeling of hij wel stand zou kunnen houden, schreef hij een brief aan de priorin van het Karmelietessenklooster van Lisieux en smeekte haar dat “een zuster zich helemaal in gebed zou toewijden aan zijn zielenheil en voor hem de genade zou verkrijgen trouw te blijven aan de roeping die hij van God ontvangen had”.
Ieder heilswerk voltrekt zich te midden van dagelijkse beslommeringen, en zo werd ook Theresia, die al op haar 15de in de Karmel van Lisieux was ingetreden, uitgekozen voor deze onderneming toen ze de wekelijkse was van het klooster aan het doen was. Maurice, die in het tweede jaar was van zijn theologiestudie aan het bisschoppelijk seminarie, kreeg aldus een reddingsboei toegeworpen door deze kloosterlinge.
Zo begon een diepgaande geestelijke vriendschap tussen een man van middelmatig gehalte en een begaafde jonge contemplatieve kloosterzuster. Deze eenvoudige jonge religieuze, zou wereldwijd vermaardheid krijgen als de ‘Kleine Heilige Theresia van Lisieux’ (1873-1897), zou in 1925 door Pius XI heilig verklaard worden en in 1997 door Johannes-Paulus II uitgeroepen worden tot Kerklerares.

Theresia van Lisieux

Maurice en Theresia hebben elkaar nooit ontmoet, maar werden door het lot aan elkaar verbonden. De correspondentie tussen hen, die begon twee jaar vóór haar dood, bestond uit 21 brieven en zou een zeer belangrijke aanvulling vormen op haar wereldberoemde geestelijke autobiografie, “L’Histoire d’une Âme”, die na haar dood in 1898 verscheen. Maurice wou missionaris worden, maar was door de Sociëteit van Missionarissen van Parijs afgewezen vanwege zijn rusteloze temperament, maar werd aangenomen door de Witte Paters. Zijn roeping ontstak ook in Theresia missionaire verlangens. Vanwege die missionaire bewogenheid en waarschijnlijk ook wel dank zij haar briefwisseling met een missionaris, en nog wel één van de onzen, werd zij door de Kerk uitgeroepen tot patrones van het missiewerk. Wij, Witte Paters, mogen daar best trots op zijn en er vooral ons voordeel mee doen.

Maurice was een man die in vele opzichten lijkt op ons allemaal, met zijn angsten en herkenbare menselijke beperkingen. Tegelijkertijd leren we Theresia in haar 10 brieven kennen als een heilige-op-mensenmaat, als iemand met een buitengewone mystieke begaafdheid en een vermogen tot geestelijke vriendschap. Hun vriendschap kreeg vorm rond hun gezamenlijk ideaal, hun gedeelde verlangen naar de liefde, de eenvoud en de warmhartigheid van Christus. De vriendschap tussen een kerklerares in de spiritualiteit en deze jonge priesterstudent toont een wederzijdse genegenheid waarbij affectieve bejegeningen niet geschuwd worden. Ze spreken elkaar aan als ‘broertje’ en ‘zusje’. “Niets profaans verstoort het geheim van onze verwantschap”, zeggen ze zelf. Hij wordt voor haar de broer die ze nooit heeft gehad; zij voor hem de zus die hij heeft gemist. De geschiedenis die zich hier aftekent, verdient – zo denken wij – bekendheid te krijgen bij al de hedendaagse ‘broers’ van Theresia, missionarissen zowel als aspirant-missionarissen. Ze hebben immers allemaal behoefte aan soortgelijke woorden van bemoediging.

Theresia was al ernstig ziek. De tuberculose waaraan zij leed was in een ver gevorderd stadium en er bestond toen nog geen remedie voor. Toch schreef zij prachtige brieven om haar onzekere ‘kleine broertje’ te bevestigen in zijn roeping. Haar laatste woord aan hem was een moeizame krabbel achter op een communieprentje: “Laatste souvenir van een verwante ziel”. Vanaf haar eerste brief houdt zij Maurice de wet voor die zijn verdere leven zal beheersen, namelijk dat de hij bekoringen van het leven en de beproevingen die iedere apostel constant vergezellen, zal moeten leren doorstaan. De brieven van Maurice uiten daarover soms mooie woorden en edele sentimenten, maar Theresia zal proberen hem daar overheen te tillen. Hij zal alles moeten verliezen naar het voorbeeld van Jezus zelf: “Je zult veel te lijden hebben”, zegt zij en dat zullen profetische woorden blijken te zijn.

Theresia had al vroeg ervaren dat priesters “zwakke en broze mensen” waren en dat blijkt speciaal ook te gelden voor haar priesterbroer, die naar zijn eigen zeggen “al heel wat ongehoorde slippers en dwaasheden te betreuren had”. Maar zoals ze schrijft:

Later herlas Maurice herhaaldelijk haar brieven en maakte er in Carthago zelfs een bloemlezing van. Nog later in Nyassa toen hij al ziek was en ten dele ontmoedigd, moet hij beslist in haar boodschap het medicijn tegen de wanhoop gevonden hebben.
Zijn opleiding tot missionaris.

In Marseille, op 30 september 1897, scheept Maurice zich in voor de oversteek naar het noviciaat van de Witte Paters in Noord-Afrika. Dezelfde avond begint voor Theresia, na een lang gevecht tegen haar ziekte, de doodstrijd en volbrengt ook zij haar overtocht, zij het dan naar een Nieuw Leven. Maurice en Theresia ‘vertrokken’ samen, en zij geeft op dat moment het signaal voor een missionaire expansie in Afrika die tot op vandaag zichtbaar is. De profetische dimensie daarvan drong waarschijnlijk niet tot Maurice door, maar toch blijft hun vriendschap hem “grote kracht en vertrouwen geven” en hij zegt: “Vanuit de hemel waakt zij over mij, dat voel ik duidelijk”. Als hij in november 1898 in Carthago als een van de eersten ter wereld Theresia’s biografie, ‘L’Histoire d’une Âme’, in handen krijgt, is hij uitzinnig van vreugde. Nauwelijks heeft hij het eerste deel gelezen, of hij roept uit: “Hier is God!” Hij zal de inhoud daarvan langdurig overwegen en uit haar geschriften zal hij haar en haar ‘Kleine Weg’ nog beter leren kennen.

Al een aantal jaren vóór zijn aankomst in Afrika, hadden de Witte Paters stoutmoedige pogingen ondernomen om West-Afrika te bereiken dwars door de Sahara, waar zij al in 1872 hun eerste post hadden gesticht in Laghouat. Hun ondernemingen zouden duidelijk plaats hebben onder het teken van het kruis: 6 Witte Paters werden door de Toearegs vermoord. Via de Rode Zee en Zanzibar trokken karavanen naar Centraal-Afrika; daar werden in 1886 de eerste christengemeenschappen geboren uit het bloed van de Oegandese martelaren. De Sociëteit was nog erg klein, maar toch waren er al 11 van haar leden vermoord, 56 waren vroegtijdig gestorven door ziekten, koorts en ontberingen van allerlei aard. Dat was 29% van hun jonge missionarissen, en dat na nog maar 19 jaar vanaf de stichting.

Het was in die radicale atmosfeer dat Maurice zijn training begon: één jaar noviciaat in Maison-Carrée (1997), en drie jaar theologie in Carthago (van 1898-1901). De ambiance was er een van edelmoedigheid en dat stimuleerde hem: “Ik ben hier in het gezelschap van heiligen… de paters en weeskinderen zijn heiligen… en wat schaam ik me! Ook ik zou heilig moeten zijn om missionaris te kunnen worden”. Lavigerie had inderdaad zijn mensen steeds voorgehouden: “Voor een apostel bestaat er geen middenweg tussen algehele heiligheid en absoluut bederf”. Ook Theresia van Lisieux prentte hem hetzelfde in in haar brief van juni 1897; met al zijn angsten en tegenstrijdigheden zou hij geen ‘halve’ heilige mogen worden: “U bent helemaal heilig of u bent het helemaal niet”. Zij kende zijn verlangen naar heiligheid en zelfs naar het martelaarschap, en zij dacht niet dat hij daarin overmoedig was.

Het noviciaat van Maison-Carrée bevond zich op 10 kilometer afstand van de haven van Algiers. Dat grote landgoed was aanvankelijk aangekocht door kardinaal Lavigerie om onderkomen te bieden aan talloze weeskinderen, maar in oktober 1871 kreeg het een tweede bestemming als seminarie en bood van toen af onderdak aan novicen en theologiestudenten. In 1882 was de toestroom van nieuwe aspirant-missionarissen zo groot geworden, dat de leiding zich genoodzaakt zag de studenten van Maison-Carrée over te huizen naar Carthago in Tunesië. In 1897 werd ook het moederhuis op haar beurt te klein, waarop het noviciaat een aparte behuizing kreeg in enkele naburige gebouwen, ‘Sainte-Marie’ geheten. Hier verbleef Maurice tot augustus 1898.

Hij was op slag verliefd op Afrika en voelde zich op zijn gemak onder zijn 50 mede-novicen van internationale afkomst. De algemene overste, Mgr. Livinhac, die hij daar aantrof, was de goedheid zelf en straalde een diepe menselijkheid uit. Hij had deel uitgemaakt van de eerste heroïsche karavanen naar de Grote Meren, stichtte de eerste missie in Oeganda in 1879, was de eerste witte pater-bisschop (1884) en de eerste vicaris-generaal van de Societeit (1889). Maurice zou hem van 1901 tot 1902 terzijde staan als privé secretaris, vanwege zijn kennis van het Engels. Later tijdens zijn donkere uren van 1905 tot 1906 vond hij in hem ook een begrijpende vaderfiguur.

Zijn novicemeester was pater Paul Voillard, 37 jaar oud; een heel ander type dan Livinhac. Voillard was een man met een levendige en doordringende blik, maar – heetgebakerd als hij was – konden er ook bliksemstralen van hem uitslaan. Ondanks dat wist hij een diepe indruk bij mensen achter te laten. Geleid door de spiritualiteit van St. Ignatius, leidde hij serieus zijn bataljon met altijd een warm woord en een aanstekelijk enthousiasme. Voillard was ook de man die in die periode door de Zalige Charles de Foucauld, werd benaderd om zijn geestelijke leidsman te zijn en Maurice heeft deze Kluizenaar van de Sahara toen een week lang van dichtbij kunnen meemaken; de Foucauld zou in 1916 door Bedoeïenen in Tamanrasset vermoord worden. Pater Voillard werd de tweede algemene overste van de Witte Paters. In Noord-Afrika, bij Livinhac en Voillard, was Maurice in goede handen.

Al een aantal jaren vóórdat Maurice in Noord-Afrika aankwam, in feite sinds 1888, leken de missies, gesticht door de witte paters rond de Grote Meren, door bloedige opstanden, oorlogen, en vooral ook de wrede slavenhandel rond het Tanganyika-meer af te stevenen op een absolute ondergang. Men vreesde het ergste voor de missionarissen en hun werk. Daarom zag kardinaal Lavigerie zich gedwongen om verder naar het zuiden nieuwe missiegebieden te beginnen in Nyassa, het tegenwoordige Malawi, en in het noordelijk deel van Zambia. Met dat voor ogen was Mgr. Joseph Dupont apostolisch vicaris van Nyassa benoemd. In de tijd dat Maurice secretaris van de algemene overste was, was Mgr. Dupont op lang ziekteverlof in Frankrijk, en deed hij het moederhuis geweld aan om personeel te verkrijgen voor zijn nieuwe missiegebied. Maurice Bellière werd daarvoor uitgekozen en zou één van de stichters van de eerste missies in Nyassa worden.

Vertrek naar Nyassaland.

Nadat hij in mei 1902 zijn benoeming had ontvangen, ging hij op 22 juni nog voor een laatste vakantie naar Normandië. Een foto, toen genomen, toont een glimlachende jongeman, die met vertrouwen de toekomst tegemoet lijkt te zien. Op 29 juli 1902 volgt inscheping in Marseille en – samen met een tiental andere missionarissen – begint hij een lange boot- en daarna voetreis van 67 dagen met als eindbestemming de post Chiwamba, in Nyassaland.

De reis liep via Port-Said met zijn moskeeën, ging door het Suezkanaal met haar kale oevers en over de Rode Zee met haar verstikkende hitte; vervolgens verder langs Aden op het Arabisch schiereiland met haar kale rotsen en brandende zon, tot zij tenslotte rond het meest-oostelijke deel van Afrika (Kaap Guardafui in Somalië) de Indische Oceaan op voeren, waar de moessonwind de kalme wateren ineens in een furieuze watermassa kan doen veranderen. Weer ging het verder, alsmaar zuidwaarts, waar ze Mombasa aandeden in Kenia en het eiland Zanzibar voor de Tanzaniaanse kust; het was 22 augustus 1902. Steeds maar zuidelijker ging het tot aan de mond van de machtige Zambezi rivier. Ze voeren die op tot aan de zijrivier de Shire, die ze volgden tot die niet meer bevaarbaar was. Verder trok de lange karavaan, te voet, tot die in Dedza aankwam en daar ontbonden werd. Het was uiteindelijk 4 oktober 1902, toen Maurice na een uitermate zware reis in Chiwamba aankwam waar de nieuwe post gesticht zou worden. Op die plek zou hij de eerste negen maanden van zijn missionarisleven doorbrengen en zou dat doen in bijzonder precaire omstandigheden. Zijn apostolaat zou veel zwaarder uitvallen dan hij verwachtte, maar dat wakkerde zijn romantische dromen van offers en geestelijke veroveringen alleen maar aan.

De missie onder het Ngoni-volk was in 1902 nog maar in haar beginfase. De Ngoni zijn een etnische bevolkingsgroep die in Malawi, Mozambique, Tanzania en Zambia woont, maar hun oorsprong gaat terug naar de Zoeloes van KwaZulu-Natal in Zuid-Afrika. Ze zijn in die verschillende landen terecht gekomen na de Zoeloe-oorlogen van 1789. De stichter van de eerste missie daar was de vicaris van Mgr. Dupont, pater Guillemé, een aimabel man, geliefd door confraters en Afrikanen, maar ook door de Engelsen van de koloniale administratie. Hij had gezien dat de condities rijp waren voor een stichting daar, en ook dat er een zekere urgentie was omdat ze beslist de Anglicanen, de Presbyterianen en de Nederduits Gereformeerde Kerk uit Zuid-Afrika vóór wilden zijn die al in de regio actief waren. Het was dus in Chiwamba dat Guillemé dat werk begon. De post werd gezamenlijk opgestart door de paters Guyard, Perrot, Honoré, en door broeder Sebastiaan en onze Maurice Bellière. Maurice had altijd al behoefte gehad aan vriendschap en was niet gemaakt om alleen te zijn; zijn oversten in Noord-Afrika hadden hem ‘opgeruimd en levendig’ genoemd, en van ‘een hartelijke verstandhouding’. De ‘regel van drie’, eigen aan de witte paters, beviel hem en hij was dus in een schijnbaar goede context neergestreken. Zijn overste, confrater Guyard, was een ontzettend ijverig man, hoewel hij volgens collega Honoré maar moeilijk communiceerde met zijn collega’s en slechts verwachtte dat zijn instructies stipt uitgevoerd werden. Autoriteit was in die dagen belangrijker dan collegialiteit. Honoré leed zelf heel erg onder het harde klimaat en dreigde ontmoedigd te raken vanwege zijn labiele gezondheid en men stond daarom al gauw op het punt hem te repatriëren. Misschien moeten zijn opmerkingen over zijn confrater Guyard, en ook andere die hij later maakte over Maurice, in die context gezien worden.
Maurice beschrijft de post (die overigens niet lang daarna naar Likuni verplaatst zou worden) aldus: “We wonen in een dicht bevolkte streek; in een kring van 15 kilometer om ons heen wonen meer dan 25.000 mensen. Hoewel samengesteld uit diverse etnische groeperingen, heeft de bevolking – sinds ongeveer 20 jaar – de naam van de overwinnaars, de Ngoni, aangenomen. Die zijn sinds 1825 uit Zoeloe-land hier neergestreken aan de oevers van het Nyassa-meer en hebben hun wetten aan de hele omgeving opgelegd. De dominante Ngoni-stamhoofden vestigden zich op de belangrijkste punten, maar ieder dorp behield zijn eigen Chewa-raad”.

‘Sponsorloop’ van de heilige Theresia

De taal van die bevolkingsgroepen was het Chewa, maar zowel Honoré als Bellière konden er vanwege hun gezondheidsperikelen niet genoeg tijd aan besteden. Toch begonnen zij, ondanks frequente koortsaanvallen die alsmaar doorgingen en ondanks hun dieet dat heel veel te wensen over liet, al gauw met hun pastorale en liturgische bezigheden. Theresia had vroeger in de Karmel van Lisieux al gehoord van de zware omstandigheden en had gedacht aan een soort ‘sponsorloop’ voor die ‘broussards’ (= mensen die in de rimboe leven) toen zij schreef: “Ik loop voor een missionaris. Daarginds, ver weg, is iemand die uitgeput raakt tijdens zijn apostolische wedloop, en – om zijn vermoeidheid te verminderen – offer ik de mijne aan de goede God”, en verder: “Ik heb het op een akkoordje gegooid met God, dat hij er die arme zieke missionarissen van laat profiteren die de tijd noch de middelen hebben om goed voor zichzelf te zorgen”.

De Britse koloniale administratie was in 1902 verhuisd van Dowa naar Lilongwe vanwege een gunstiger geografische ligging. De vicaris, pater Guillemé, dacht dat het goed was dat ook de missie in de nabijheid van de koloniale bestuur bleef. Maurice werd, opnieuw vanwege zijn kennis van het Engels, overste van die nieuwe post. In november 1904 werd Chiwamba dus gesloten en, vier uur verder naar het westen en acht kilometer van Lilongwe, werd de nieuwe post Likuni geopend.
In datzelfde jaar keerde Mgr. Dupont terug uit Frankrijk en maakte zijn opwachting bij de Engelse gouverneur, die Maurice al eerder ontmoet had. Daarna begon de bisschop al snel de diverse posten van zijn vicariaat te bezoeken, vergezeld door Maurice als zijn secretaris. De bijnaam ‘Motomoto’, die Dupont had gekregen van de zwarten, was heel juist gekozen; ‘moto’ betekent ‘vuur’ en een herhaling daarvan kan een superlatief aanduiden; ‘verterend vuur’, als je wilt. “Accendatur!” was ook de wapenspreuk van Dupont: “Dat het moge branden!” Van deze vurige karaktereigenschap van Dupont zou Maurice nog behoorlijk te lijden krijgen. Hij zou met de bisschop meereizen naar andere streken zoals Bemba-land, Bangweolo en de Lwanga-vallei, die Pater Guillemé beschreef als “een land van weinig charmes”. Hij rapporteerde dat hij en zijn metgezellen daar “mateloos zweetten, belegerd werden door tseetseevliegen, uitgeput raakten door de intense hitte en uitdroogden door dorst…; drommen malariamuggen lieten ons geen rust…; we werden wakker gehouden door het griezelige gelach van de hyena’s en het gebrul van leeuwen”. De dagelijkse inspanningen onder die zware omstandigheden zou onder de missionarissen een zware tol eisen.

Levensbedreigende koorts

In 1903 schrijft Maurice, toen 29 jaar oud, vanuit zijn bed een brief aan zijn vroegere studievriend, de priester André Adam. Hij vertelt hem dat hij lijdt aan zwartwaterkoorts, een minder voorkomende maar wel een van de gevaarlijkste soorten malaria; de urine kleurt zwart en meestal volgt de dood snel. Maurice wist dat en verwachtte te sterven, maar omdat het snel werd onderkend en het toen beschikbare medicijn gauw werd toegediend, overleefde hij het. Al gauw was hij weer aan de slag, hoewel in de dagboeken van de missies niet veel details gegeven worden over zijn dagelijkse pastorale bezigheden. Maurice zelf schreef daar ook niet veel over. De meningen uit Nyassaland over hem lopen uiteen. Het is bekend dat hij persoonlijke botsingen had met o.a. collega Honoré, die zelf behalve zware gezondheidsproblemen ook aan depressie leed; we vermoeden dan ook iets meer dan een licht vooroordeel. Broeder Sebastian daarentegen, die het dagboek van Likuni bijhield, is steeds vol lof over Maurice. Hijzelf werd heen en weer getrokken, enerzijds door de nederigheid die Theresia hem geleerd had en anderzijds de trots op zijn kennis van het Engels en zijn wereldlijke ambities uit de tijd van zijn militaire carrière. Hij kon inderdaad niet altijd even goed met zijn confraters overweg; bisschop Dupont zelf – die zelf ook een nogal moeilijk man was vanwege zijn chronische jicht en bovendien bekend stond als een veeleisend en strenge overste – was het vooral oneens met de vertrouwelijke omgang van Maurice met de Engelse gezagsdragers. Dupont was meedogenloos voor zichzelf en veeleisend voor zijn mensen. Hij spaarde ook Maurice niet en kon heel hard voor hem zijn; onenigheid met de bisschop over zijn relaties met de Engelsen alsook met zijn confraters Honoré en Louveau, brachten de gevoelige Maurice aan de rand van totale ontmoediging. Guillemé, zelf een onvermoeibaar werker, schreef over zijn bisschop: “Het is oneindig jammer dat hij (na zijn ziekte) terugkwam uit Europa met zijn (oude) ideeën, want binnen de kortste keren zat het vicariaat aan de grond, keerde het Britse bestuur zich van hem af en verloren de missionarissen de moed”.

Voortijdig vertrek uit Nyassa

Maurice verliet Likuni in oktober 1905 om zijn ‘wapens’ neer te gaan leggen in Maison-Carrée aan de voeten van zijn vroegere baas en goede vriend bisschop Livinhac; na acht jaar verliet hij Afrika als een gebroken man. Hij had alle brieven van Theresia bij zich, de eerste versie van haar autobiografie en een ovale foto van haar. Op de achterkant van die foto had hij een gebed geschreven dat hij van Theresia had gekregen: “Ik vraag van U, Jezus, een hart dat U liefheeft, een hart dat niet veroverd kan worden, altijd klaar om te strijden na elke storm, een hart dat vrij is, nooit te verleiden, een hart dat rechtzinnig is en nooit kromme wegen volgt”. Hij zou een weg inslaan die geen terugkeer kende. Zowel Theresia als kardinaal Lavigerie hadden het voorspeld: hij zou de weg gaan van het kruis.

Al in 1903 had Maurice, naast zwartwaterkoorts, ook slaapziekte opgelopen en had aanvallen van nierfunctiestoornis gehad die mogelijk zijn hersens hadden aangetast. Vanwege dat alles achtte men hem niet helemaal verantwoordelijk meer voor zijn acties. Omdat hij zonder toestemming van zijn oversten zijn werkterrein verlaten had, werd hij na aankomst in Europa ter verantwoording geroepen door het Algemeen Bestuur. Zijn antwoorden bevredigden niet, maar hij kreeg geen strenge straf. Toch werd beslist dat hij naar zijn missie terug zou gaan. Maar omdat hij als maar geplaagd bleef worden door vlagen van koorts, oordeelde zijn dokter dat terugkeer zijn gezondheid in groot gevaar zou brengen. Hij werd naar het sanatorium gestuurd voor zieke witte paters in Autreppe, in België, maar al na korte tijd gaf de dokter hem de raad de gezonde lucht van zijn eigen Langrune in Normandië te gaan inademen. Het is niet duidelijk wie van hier af de verantwoordelijkheid voor hem van de witte paters overnam. Wat wel zeker is, is dat zijn stiefmoeder al vijf maanden later overleed. Na haar overlijden raakte hij nog meer verward en ging van toen af, lichamelijk zowel als geestelijk, snel achteruit. Hij verloor steeds meer zijn verstand, ging zwerven en werd tenslotte gevonden door zijn vriend pater Adam, die hem in Caen naar een instelling bracht voor geesteszieken. Daar overleed hij op 14 juli 1907, vijf weken na zijn 33ste verjaardag.

Zoals indertijd in Nederland, werden instellingen als die in Caen ook in Frankrijk heel ongevoelig ‘gekkenhuis’ genoemd. Dat woord sneed ook Theresia vroeger al als een mes door haar ziel. Ook haar eigen vader was daar namelijk gestorven na er drie en een half jaar als patiënt te hebben doorgebracht. Wat zou zij geleden hebben bij het aanzien van de laatste dagen van haar geliefde ‘jonge broertje’ Maurice.

Mens zoals wij

Er is een hiaat in de gegevens over zijn laatste dagen. Zeker is dat hij veel geleden moet hebben. Er is onduidelijkheid over de precieze aard van zijn ziekte; in het dagboek van Likuni werd geschreven dat hij leed aan slaapziekte, veroorzaakt door de tseetseevlieg. Er is ook gesuggereerd dat hij een hersentumor had. De zieke Maurice was een andere man dan degene die de witte paters in Noord-Afrika gekend hadden als een ‘opgeruimde en levendige’ man die zo’n ‘hartelijke verstandhouding’ had met iedereen.

De dramatische levensloop van Maurice Bellière doet ons de woorden in herinnering roepen die Theresia schreef in 1897:


De scheefgezakte, overgroeide grafsteen van weleer in Langrune-sur-Mer is nu vervangen door een mooi grafmonument, waarop staat:

“Maurice Bellière, geestelijk broer en protegé van de heilige Theresia”.

Het is een ontroerend grafschrift. De briefwisseling tussen die twee heeft hem uit de vergetelheid gehaald en heeft hem een kostbare eretitel gegeven. Hij was geen groot man. Hij is niet uitgerezen boven de middelmaat; hij was zwak, behoeftig, gevoelig, erg aan indrukken onderhevig en zich scherp bewust van zijn tekorten. Theresia leert ons juist van dat soort mensen te houden in hun menselijke zwakte; zij leert ons niet te twijfelen aan de menselijke waarden die verborgen liggen onder hun beperkingen. Maurice was ‘de kleine ziel’ die God voor zijn doeleinden wilde gebruiken omdat hij een goed hart had. Hij verdient onze aandacht, niet omdat hij groot was, maar omdat hij een van de onzen was; omdat hij een mens was zoals wij.

De kleine heilige Theresia maakt ons duidelijk dat God niet méér van ons vraagt dan wat we aankunnen. Vertrouwen op de God die “niets is dan Tederheid en Liefde”, dat is alles wat ze van Maurice vroeg. Zijn leven mag dan in een schijnbare teleurstelling zijn geëindigd, zijn idealen waren hoog en zijn dromen verheven. Alles in overweging genomen, was zijn einde zeker geen mislukking.

Piet van der Pas, M. Afr. (uit diverse bronnen)


De Duivel en zijn Vriend

<Op>

Godsdienst is een wegwijzer die naar waarheid leidt. Klamp je vast aan de wegwijzer en je zult de waarheid nooit bereiken omdat je denkt dat je die al in pacht hebt.


JUBILARISSENDAG

Dit jaar waren we met 21 Nederlandse paters en broeders die, hier of in Afrika, een jubileum vierden! Voor sommigen was het hun priesterjubileum, voor anderen hun verbintenis met de Sociëteit van de Missionarissen van Afrika als missionaris. In Heythuysen stonden wij er bij stil op 28 juni. Waar ze ook waren, voor allen was het een mijlpaal in hun leven van toewijding en trouw aan hun roeping. Een gelukwens aan hen allen.

(Achterste rij, v.l.n.r.): Rob van Iterson, 60 j. missionaris; Fons Vanden Boer (op bezoek
uit België); Piet Bongers, 50 j. missionaris; Josef de Bekker, 40 j. priester; Geert Groenewegen, 50 j. priester; Piet Verkleij, 50 j. priester. (Voorste rij, staande): Rein Folst, 40 j.
priester; Jan van de Kieboom, 65 j. missionaris; Nico de Bekker, 65 j. priester; Wim van
Dijk, 65 j. missionaris; Albert van de Pol, 65 j. missionaris; Theo de Jong, 60 j. missionaris
en Ben Vulkers, 65 j. missionaris. (In rolstoel): Pieter Wels, 50 j. priester en Louis Degenhart, 65 j. missionaris.


Afwezig, maar ‘in de geest’ bij ons, waren:

Marcel Mangnus, 50 j. priester;
Frans Dewez, 60 j. missionaris; Jacques Van Nieuwenhove, 60 j. priester;
Kees Akkermans, 60 j. missionaris; Harrie Vernooy, 60 j. missionaris; Piet
van Hulten, 50 j. missionaris en Ger van Dieten, 60 j. priester

REUNIE Vereniging Oud Studenten Witte Paters.

Op Zaterdag 5 oktober 2013, Reünie VOWP in Dongen,
Modestusstraat 20.
Ontvangst om 10 uur; om 11 uur Eucharistieviering. Daarna gezellig samenzijn waaronder ook als discussiepunt het voortbestaan van deze jaarlijkse reünie. Jaarcontributie is € 10 en onkosten reünie €10, te voldoen spoedig op 61 66 06 575 ABN t.n.v. C. Veenhof.

TOT ZIENS OP 5 Oktober!!


Dit zijn de jonge confraters op de foto met zo’n ideaal:
1 - Erus Kishor Tirkey-India
2 - Charles Nikiema-Tanzania
3 - Boris Yabré-Burkina Faso
4 - Laurence Kamwaza-Malawi
5 - Sylvain Musangu-Congo
6 - Anthero Afeku-Uganda
7 - Simeo Kalore-Ethiopie
8 - Norbert Nkingwa-Tanzania
9 - Edison Akatuhurira-Uganda
10 - Christophe Silimi-Congo
11 - Ghislain Bulambo-Congo
12 - Gilbert Rukundo-Ruanda
13 - Jean-Marie Amalebondra-Congo
14 - David Gnadouwa-Togo
15 - John Ssekweyama-Uganda
16 - René Mounkoro-Mali
17 - Francisco X. Vargas-Mexico


DE KERK IN AFRIKA: is inderdaad in 50 jaar van gezicht veranderd: bestond rond het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) nog bijna de hele clerus op het continent uit buitenlandse missionarissen, inmiddels is 90% van de bisschoppen en priesters afkomstig uit het continent zelf.


KIJK OM JE HEEN:
geen God te zien.
Alleen maar haat en nijd,
terreur en oorlog.
Ze zeggen dat hij niet bestaat
en dat je je bedotten laat
wanneer je denkt
dat hij er wel is.

En toch…
zijn er mensen die het dóén:
die kiezen voor een God
die ze niet kunnen bewijzen.
Koppig geloven ze,
gegrepen door een kracht
die ze boven zichzelf uittilt.

Kijk om je heen:
iedereen leeft voor zich.
Bossen worden gekapt,
en dieren verdwijnen.
Mensen kiezen voor zichzelf
en je bent wel heel naïef
wanneer je denkt
dat het niet zo is.

En toch…
zijn er mensen die het dóén:
die kiezen voor een weg
naar een betere wereld.
Koppig gaan ze door,
gegrepen door een ideaal,
een droom die hen niet loslaat.


Personalia
• Marcel Magnus is op verlof uit Tanzania; Na een ongeluk is hij voor revalidatie tijdelijk in Dongen.
• Cor de Visser is op vakantie uit Ethiopië.
• Joseph de Bekker, Piet de Bekker, Piet Verkleij, Tom Wijffels, André Schaminee, Henk van Kessel, Zef Kuppens en Ferdinand van Campen waren voor korte tijd op vakantie en zijn weer terug van weggeweest.


Zr. Carmen Sammut, witte zuster,
nieuwe president van het UISG

In mei dit jaar had in Rome de Algemene Vergadering van Religieuzen (UISG) plaats. Dat is een internationale organisatie, die zo’n 600.000 religieuzen uit de hele katholieke wereld samenbindt. Deze internationale groep vertegenwoordigt 1.800 verantwoordelijken van diverse congregaties uit de katholieke wereld. Tijdens die bijeenkomst werd een nieuwe president gekozen en de keuze viel op Zr. Carmen Sammut, sinds 2011 algemene overste van de Missiezusters van OLV van Afrika. Zuster Carmen, die afkomstig is uit Malta, neemt voor een periode van drie jaar het presidentschap van de UISG op zich.

De vergadering werd ontvangen en toegesproken door paus Franciscus, die zijn dankbaarheid uitte voor alles wat de religieuzen deden om een licht te zijn voor allen met wie zij samen op weg zijn in de Kerk: “Wat zou de Kerk zijn zonder u?”, vroeg hij. “Zij zou affectie, tederheid en moederlijke intuïtie missen!”

Een gelukwens van onze kant aan het adres van de Witte Zusters is zeker op zijn plaats vanwege het vertrouwen dat de hele vrouwelijke religieuze wereld in hen stelt. Wij wensen hen alle zegen en succes toe. (P.)


“ONS ERFGOED LEVEND HOUDEN”


125 jaar Witte Zusters in Nederland

Op 24 mei vierden onze zussen, de “Witte Zusters”, in Boxtel feestelijk het feit dat zij 125 jaar in Nederland aanwezig waren. Dat gebeurde in Woonzorgcentrum Molenweide te Boxtel. Het huis, de kapel en de eetzaal waren voor de gelegenheid omgetoverd in Afrikaanse stijl. Een mooie en uitgebreide expositie, gemaakt op zes grote panelen, was opgesteld in de hal van het verzorgingshuis, en gaf een impressie van hun vroegere habijt, hun reizen, hun vorming, hun apostolaat, de Afrikaanse congregaties die zij vormden, en in het bijzonder hun charisma voor Afrika.
Een van de hoogtepunten van de dag was de eucharistieviering, zorgvuldig voorbereid door Zr. Beatrijs ten Hagen en Zr. Gerda Slaghekke, die als thema had: dankbaarheid. In plaats van de homilie gaven drie van de zusters een getuigenis. Met teksten uit de profeten en met symbolen, zoals licht, zout en zaad, gaf ieder van hen iets wezenlijks door van wat haar bezielde. Geleid door Witte Pater Frits van Asten en Witte Zuster Anne Helwegen, duidelijk al jaren op elkaar ingespeeld, maakte deze Afrikaanse viering grote indruk op eenieder.

Gedurende de uitstekend verzorgde maaltijd, werd een speciaal feestlied gezongen en werden er woorden van dank en erkenning naar voren gebracht door zowel zusters als gasten. Er heerste vooral een echte familiegeest, een ontspannen samenzijn en een grote belangstelling voor alles wat er plaats had gevonden gedurende deze honderd vijf en twintig jaar.

Een hoogtepunt was ook de PowerPointpresentatie, voorbereid en gegeven door Zr. Tiny Hölscher. In deze presentatie konden we stap voor stap de ontwikkeling volgen van de aanwezigheid van de zusters in Nederland. De inleidster legde vooral de nadruk op de huisvesting, de goede verhoudingen die we altijd hebben gehad met de Witte Paters, met de gemeenten en haar inwoners, buren en weldoeners van ons land. Onmiskenbaar drong overal de betrokkenheid van de zusters met Afrika door alles heen. Met oprechte trots zagen ze onze stichter kardinaal Lavigerie verschijnen; de eerste keer was in 1887 toen hij een huis, voor het postulaat, kocht in Wijck, Maastricht. Daarna, in 1888, kwam de kardinaal terug voor de inkleding van zeven kandidaten. Omdat hij in dat jaar op doortocht naar Brussel was voor zijn antislavernij-campagne, profiteerde hij van de gelegenheid om ook in Nederland daar over te spreken. Zijn vurige pleidooi werd ten zeerste gewaardeerd door de talrijke aanwezigen, getuige een oud artikel in de krant uit dat jaar.
Daarna voerde Tiny de aanwezigen aan de hand van leuke foto’s en duidelijke uitleg langs alle huizen waar de zusters als MZOLA gewoond hadden tot aan de zorgcentra waar zij nu verblijven. Tenslotte legde Tiny de gasten uit hoe de zusters proberen vandaag de dag aanwezig te zijn in Nederland: steeds met het zegel van Afrika op hen gedrukt. Op een bescheiden manier en afhankelijk van hun mogelijkheden dragen zij bij aan mantelzorg voor hun eigen zusters, zijn begaan met daklozen en vluchtelingen, doen zij mee aan bestrijding van vrouwenhandel, en kortom allerlei soorten vrijwilligerswerk. Honderdvijfentwintig jaar aanwezigheid in Nederland: voor hen een stukje geschiedenis, waarbij zij iets willen doorgeven van hun missionair erfgoed. Dat erfgoed gaat immers door: in Afrika met de jongere zusters, waarvan het grootste deel Afrikaan is, met de Afrikaanse zusters van alle congregaties die zij vormden, met al diegenen met wie zij samenwerkten en de talrijke leken die vandaag de dag, op hun manier, dat erfgoed gestalte geven. Zelf ervaren ze steeds meer dat missie niet gebonden is aan een land, maar dat het een en dezelfde missie is waar ze ook zijn. Ze streven er naar om die missionaire opdracht levend te houden. Een dag, zoals die zij op 24 mei vierden, is daar een duidelijk teken van. (Vrij naar tekst van Anne-Katrien, MZOLA)



Onderscheiding voor broeder Jan Heuft

Frankrijk eert Nederlandse Witte Pater-missionaris

De onderscheiding die broeder Jan Heuft begin dit jaar in Algiers ontving was hoger dan hij had verwacht. Hij werd geen ridder of officier, maar commandeur in de ‘Ordre national du Mérite’ van Frankrijk. Jan woont en werkt al 44 jaar in Algerije. Hij is voorzitter en stuwende kracht van de vereniging ‘Rencontre et Développement’ (ontmoeting en ontwikkeling), en zet zich in voor vluchtelingen die Algerije via de Sahara binnenkomen. Al lang geeft hij zich helemaal aan de zwaksten in de samenleving. Vele jaren gaf hij les aan dove kinderen en hielp hen aan het werk. Hij organiseert zomerkampen voor jongeren en probeert moslims en christenen met elkaar te verbroederen. Met zijn vereniging bouwde hij een opvanghuis voor vrouwen en kinderen in een door een aardbeving getroffen gebied. De laatste jaren probeert hij iets te doen voor de vele vluchtelingen die door de woestijn naar Algerije trekken in de dikwijls ijdele hoop een beter leven te vinden in Europa. Het werk van Jan Heuft en zijn mensen wordt onder meer financieel gesteund door de Franse ambassade in Algerije. In aanwezigheid van tientallen religieuzen en autoriteiten, maar vooral ook jonge Algerijnen, beschreef ambassadeur André Parant uitvoering de lange reeks van activiteiten van Jan Heuft in Algerije sinds hij er in 1969 als missionaris kwam werken.

(Uit: kerk wereldwijd-jan/febr. 2013)

----

Enkele belangrijke Websites:

Sociëteit van de Missionarissen van Afrika (Witte Paters):

http://www.africamission-mafr.org

http://www.mafrome.org

http://www.lavigerie.nl


Wisseling van de Wacht

Verandering in het bestuur van de Missionarissen van Afrika in Nederland.

Sinds half april heeft de Nederlandse Sector van de Missionarissen van Afrika een nieuwe bestuursvoorzitter in de persoon van pater Wim Wouters. Hij is de nieuwe Sector Overste, of zoals dat officieel heet, de nieuwe Gedelegeerde Overste van de Witte Paters in Nederland. De zittende Overste, pater Jan Mol, wiens ambtstermijn nog lopende was tot en met 30 juni 2014, heeft zich vanwege gezondheidsproblemen genoodzaakt gezien ontslag te vragen, omdat hij zich niet meer in staat voelde naar behoren zijn functie te kunnen vervullen.

De Provinciale Overste van de Europese Provincie, waar Nederland onder ressorteert, heeft na overleg met het Provinciaal Bestuur hem dit ontslag met ingang van 16 april 2013 eervol verleend en op dezelfde dag Wim Wouters benoemd als zijn opvolger, met dien verstande, dat Wim het ambtstermijn van zijn voorganger afmaakt en wel tot en met 30 juni 2014. Jan heeft zich teruggetrokken in het woon- en zorgcentrum St Charles te Heythuysen, waar hij met emeritaat is. Wim was al eerste raadslid en plaatsvervangend Gedelegeerd Overste. Daar hij nog altijd pastoor is, verblijft hij van woensdagavond tot zondagmiddag in Lage Mierde (013 5093313) en van zondagmiddag tot dinsdagavond in Dongen. Per 1 januari 2014 verhuist hij naar Dongen.

Wij wensen Jan een welverdiende rust toe en een spoedig herstel. Aan Wim alle goeds en veel sterkte in zijn nieuwe functie aan het hoofd van de Nederlandse Sector van de Missionarissen van Afrika.

Jan Mol, M. Afr.


Een bijzondere plaats in uw hart?

Afrika en de Witte Paters, ofwel de Missionarissen van Afrika, alsook hun pastorale werk en hun ontwikkelingsarbeid in zovele Afrikaanse landen, nemen bij onze lezers een belangrijke plaats in. In onze Contactbrief wordt regelmatig aandacht gevestigd op de vooruitgang zowel als de problemen en de noden daarginds.

Met uw bijdragen steunt u tijdens uw leven dat waardevolle werk.

Veel mensen denken ook na over wat er na hun overlijden met hun bezittingen moet gebeuren. Dat is begrijpelijk. Die moeten een bestemming krijgen die past bij uw persoonlijke overtuiging.

U wilt die wellicht nalaten aan familieleden, andere dierbaren of ook aan goede doelen. Zou één van die goede doelen het werk van de Witte Paters in Afrika kunnen zijn?

Vragen?

Informatie over het opstellen van testament, legaten of erfstellingen kunt u verkrijgen bij de notaris bij u in de regio. Met meer algemene vragen kunt u terecht bij de website [www.notaris.nl] of bij de notaristelefoon: (0900) 346 93 93


Mopje als bladvulling

Tijdens zijn vakantiereis staat Jules met zijn gids aan de oever van het Meer van Galilea. "Hoeveel kost het als ik me met uw boot het meer over laat varen?" "Dertig dollar, meneer." "Dat is erg duur!" "U moet niet vergeten dat dit een heel beroemd meer is; Jezus heeft over dit water gelopen!" "Ja, geen wonder met zulke prijzen!"


Gedenken wij onze overledenen…


 Zuster Truus Stevelink, Missiezuster van OLV van Afrika. Zij werkte in Tanzania en in Nederland.

 Mevr. Nell Sol uit Son en Breugel; echtgenote van onze vroegere confrater Jan Vrenssen.

 Henny van den Oord uit Tilburg; broer van onze overleden confrater Riny van de Oord.

 Gerard Dollevoet, oud-student van de Witte Paters. Hij is in Deurne overleden.

 Martha Schakenraad-van Grinsven uit Den Dungen; schoonzus van confrater Wim Schakenraad.

 In Heythuysen Zr. Bernarda Sessink, van de Congregatie van Dienaressen van Jezus Christus Priester, begraven. Jarenlang in dienst van de Witte Paters.

 Zuster Annie Nijhuis , Missiezuster van Onze Lieve Vrouw van Afrika, overleed op 17 mei. Zij was werkzaam in Malawi en Zambia.

 Ook gedenken we Mevr. Zeelers, schoonzus van overleden confrater Kees van Dalen.

 Mevr. Marga de Quaij-Janssens, echtgenote van dhr. Ruud de Quaij, adviseur van de Witte Paters. Zij is in mei in Vught overleden.

 Ook de auteur van het artikeltje over de Witte Zusters, op pagina 23, Zr. Anne-Katrien (Jeannette van Ool), is in augustus vrij plotseling overleden.

 Bij het ter perse gaan van deze Contactbrief vernamen we ook dat onze oudste confrater, George Jeanney, waarover Wim sprak in zijn voorwoord, op 8 augustus in Frankrijk overleden is op ‘de gezegende leeftijd’ van 107 jaar, en ook dat onze Nederlandse confrater, Louis Degenhart, in Heythuysen, is overleden op maandag 12 augustus.

Mogen zij alle rusten in vrede