Homepagina > Nederland > Contactbrieven > Contactbrief 2e editie 2018. (nr.207)

Contactbrief 2e editie 2018. (nr.207)

vrijdag 12 oktober 2018, door Webmaster




.-.-.-.-.-.-.-.-.-.

INHOUDSOPGAVE


EDITORIAAL
*

LINGUISTIEK
*

CARTOGRAFIE
*

MEDISCH WERK
*

MARTELAREN
*

VIER VERMOORDE
CONFRATERS
*

WERKEN IN EEN
MOSLIMLAND
*

HOE DUURZAAM IS
KATHOLIEK
*

OVERLEDENEN CONFRATER
*

OVERLEDEN FAMILIELEDEN
EN VRIENDEN
*

HET LAATSTE WOORD
is aan Sector-gedelegeerde
Jozef de Bekker
*

.-.-.-.-.-.-.-.-.-.


Lieve lezer, onze stichter, Kardinaal Lavigerie, heeft indertijd zijn ‘zonen’ met grote aandrang aangespoord tot kennis en wetenschap. Hij insisteerde natuurlijk allereerst op een grondige kennis van filosofie, theologie, missiologie, Bijbelkennis, etc., die zo nodig zijn voor onze pastorale en missionaire arbeid, maar legde daarnaast ook bijzondere nadruk op de noodzaak om zoveel mogelijk seculiere onderwerpen, zoals geografie, fysica, talenstudie, astronomie en natuurgeschiedenis, etc., onder de knie te krijgen. Lavigerie was er namelijk van overtuigd dat “wetenschap en kennis de krachtdadigheid van onze missionaire actie alleen maar ten goede kon komen”. Dat wil overigens niet zeggen dat de Sociëteit van de Witte Paters een Sociëteit van intellectuelen is geworden, zoals de Jezuïeten of de Dominicanen. Wel hebben we enkele intellectuelen, en die zijn – ondanks dat – nog aardig intelligent ook!

Wij werden op het idee gebracht om dit onderwerp ter sprake te brengen door Piet Reesink [1], die in 2017 een lezing hield voor de Academia Ambrosiana in Milaan tijdens een symposium dat de bijdragen van de Witte Paters aan de studies van Arabische en Berbertalen in Noord-Afrika belichtte. Piet benadrukte daarin, dat de rol die kardinaal Lavigerie speelde ten aanzien van de talenstudies van zijn missionarissen, onmiskenbaar was. Daarnaast beklemtoonde hij ook de rol van het latere Kapittel van 1926 in het verdere verloop van die studies. Wij, van de redactie, vonden het idee interessant, maar wilden voor ons lezerspubliek de rol van Lavigerie toch in een ietwat breder licht stellen en die niet slechts beperken tot de nadruk die hij legde op het belang van linguïstiek alleen. We gaan het daarom in dit nummer hebben, niet alleen over linguïstiek, maar ook over het belang van b.v. cartografie, geneeskunde, e.a., omdat Lavigerie dat allemaal erg belangrijk vond. Dat is dus deel één van dit nummer.

Een tweede thema dat aan de orde komt, betreft onze overleden voorgangers; we denken aan onze allereerste confraters aan het begin van de Sociëteit, en wel in het bijzonder aan degenen onder hen die op gewelddadige manier aan hun einde kwamen. De aanleiding voor deze keuze is vooral de recente aandacht voor enkele van onze in Algerije vermoordde confraters. Daarbij is het niet de bedoeling u een droefgeestig of een morose verhaal voor te schotelen, maar om hun gedachtenis te eren en dankbaar te zijn voor hun trouw en toewijding.

Ik moet aan al onze voorgangers denken als ik vanaf mijn balkon uitkijk over onze begraafplaats in Heythuysen. Daar liggen 387 Witte Paters in strakke rijen en met militaire precisie begraven, en ik herinner me wat Th. Willemssen, oud-deken van Roermond, een tijd terug schreef bij gelegenheid van Wereldmissiedag van 2013. Hij zei toen: "Achter het klooster-bejaardenoord St. Charles liggen lange rijen missionarissen begraven, die allemaal, net als soldaten op een militair kerkhof, hun leven hebben gegeven voor anderen.”

Ook denk ik aan anderen, op een andere begraafplaats, ver weg in Kala, Tanzania, aan de oevers van het Tanganyika-meer, waar ik begin jaren zeventig de graven van 18 overleden witte paters en zusters aantrof die geen van allen ouder zijn geworden

Kala, Tanzania: enkele van de graven van de eerste missionarissen.

dan zo’n jaar of 30. Ook zij gaven hun leven voor Afrika, allemaal op veel te jonge leeftijd. Ik herinner me nog hoe ik – ondanks de hitte daar aan het meer – kippenvel kreeg en koude rillingen, getroffen als ik was door hun jonge leeftijd. Zou het met mij ook zo aflopen? Ziekten deden toen een fatale aanslag op hun leven. Later bleek dat wij, die na hen kwamen, meer geluk hadden. Of was het, zoals de oude pater Willem Schaepman mij toen bijna verwijtend toebeet, toch veeleer de Voorzienigheid in plaats van geluk?

Op diverse andere plaatsen in Afrika liggen weer anderen die omkwamen op veel gewelddadiger wijze: zij werden vermoord door hun gidsen, doodgeschoten tijdens roofovervallen of op koelbloedige wijze onthoofd door terroristen “uit haat tegen het geloof”. We besteden vooral aandacht aan de vier in Algerije vermoordde Witte Paters die binnenkort – samen met 15 anderen – door paus Franciscus in Oran zalig verklaard zullen worden; zij zijn onze eigen ‘Heilige Martelaren van Algerije’ en we zijn trots op hun toewijding en trouw tot het einde.

Hier in Heythuysen zien we soms onze bezoekers ingetogen langs de graven van onze Nederlandse collega’s wandelen. Als die bezoekers Afrikanen zijn, valt het op dat hun ogen oplichten als zij de namen herkennen van missionarissen die hen doopten, hen opleidden of hen op hun levensweg begeleidden. Je hoort hen dan respectvol hun namen, of hun bijnamen, uitspreken! Inderdaad, hen bij naam kennen, aan hen denken, voor hen bidden en ook hun graven verzorgen is voor ons allemaal een ereplicht. Die graven zijn een ‘lieu de mémoire’, een soort pelgrimsplek. Al die graven, in Nederland en elders, of waar dan ook in Afrika, zijn bovenal plaatsen die ons allen blijvend herinneren aan onze missionerende taak; ons aller taak.


De aanzet tot kennis en wetenschap die Lavigerie zijn missionarissen meegaf is onmiskenbaar, zo zeiden we al. Talenkennis is voor de missionaris onmisbaar om zijn boodschap gehoor te doen vinden. Onze stichter, kardinaal Lavigerie, en na hem ook het Kapittel van 1926, hebben een grote rol gespeeld in de taalkundige vorming van de WP. [2]

De rol van Lavigerie
Lavigerie was achtereenvolgens directeur van l’Oeuvre des Ecoles d’Orient (1857), bisschop van Nancy (1863), aartsbisschop van Algiers (1867) en Apostolisch Gedelegeerde voor de Sahara en de Sudan. Maar zijn ambities gingen verder. Daarom stichtte hij in 1868 de Witte Paters en het jaar daarna de Witte Zusters. Evangelisatie onder de moslims bleek moeilijk en om hen toch enigszins nabij te zijn richtte hij scholen en ziekenhuizen op. Nadat hij in 1882 primaat van heel Afrika was benoemd, begon hij in 1885 zijn anti-slavernijcampagne. Ten slotte stierf hij in 1892, uitgeput door zijn talloze werkzaamheden, slechts 67 jaar oud. Maar zijn ambities tot vooruitgang op welk gebied dan ook, zouden door de WP verder in Afrika uitgedragen worden via internationale communiteiten.

Man van actie
Hoe hij dat deed? Piet Reesink illustreert dat met een aardige anekdote over Lavigerie: toen hij zijn portret te zien kreeg dat door een Franse kunstenaar, Bonnat, was geschilderd, leverde hij met nauwelijks verholen minachting het volgende commentaar: “Hij schildert me zittend, met een pen in de hand. Ik had mezelf liever staande gezien, klaar om de goede strijd te beginnen.” Dat duidt erop dat hij een man van actie was, die wist wat hij wilde, die obstakels wist te overwinnen en die geen blad voor de mond nam. Daarom ook hield hij paus Pius IX voor, dat de wereld alleen maar tot religiositeit gebracht kon worden door naastenliefde en echte wetenschap, en hij benadrukte daarbij dat dat laatste veel te weinig aandacht kreeg; want, zo zei hij, wetenschap en kennis kan de krachtdadigheid van de actie alleen maar ten goede komen.

Evangelisatie?
Om dezelfde reden was hij ook veeleisend ten opzichte van zijn missionarissen. Hij eiste bijvoorbeeld van hen dat zij zich de taal van het land grondig eigen maakten. [3] Hij maakte taal een van de allereerste vereisten van het apostolaat, naast het zich aanpassen aan de cultuur, de manier van kleden van het land, van eten, en van een nomadenleven. Zij moesten zich ‘alles voor allen’ maken, om hen zo voor Christus te winnen.

Deze strategie van inculturatie zou hij later nog verder aanscherpen en die zou al snel de weg van de dialoog openen. In oktober 1878 schreef hij voor aan zijn missionarissen, die op weg waren naar Ghadames in Libië, zich te kleden zoals de moslims die deel uitmaakten van de karavaan, zich slechts te bedienen van het Arabisch [4] en niet over religie te praten. Wanneer een volk zich via het christendom naar God keert, zou de Franse pater Marchal later zeggen, wil dat beslist niet zeggen dat het haar eigen beschaving ontkent en er afstand van doet om een cultuur aan te nemen die haar volstrekt vreemd is.

Talen en talenstudies
In de vormingshuizen zelf werd vanaf het allereerste begin de studie van het Arabisch verplicht. In 1926 neemt het Kapittel de beslissing om alle jonge missionarissen na aankomst in een Afrikaans land talenstudies en etnologische studies van zes maanden te laten ondergaan met daarop aansluitend een examen. Diverse talenscholen in verschillende landen zijn dan ook ontsproten aan de beslissingen van dit kapittel. Twee belangrijke instituten, zoals de IBLA en het PISAI, [5] zijn in die jaren opgestart in Tunesië.

Later hebben de WP heel veel boeken uitgegeven over en in Afrikaanse talen: grammaires, dictionaires en vocabulaires. Zij hebben methodes ontwikkeld om bv. Luganda te leren en hebben bijdragen geleverd aan diepere kennis van het Swahili en de talen van West-Afrika. Zij schreven neer wat zij begrepen van de grammaire, noteerden elk nieuw woord dat ze hoorden, vertaalden de evangelies en de catechismus.

Er waren zo veel Afrikaanse talen, dat de missionarissen soms in verwarring raakten. In 1881 schreef pater Hauttecoeur uit Mdaburu (in Tanzania, tussen Tabora en de Oost-Afrikaanse kust): “De bevolking bestaat maar uit 1000 mensen, maar deze zwarten spreken vijf verschillende talen”. En Isaac Moinet schreef in 1882 vanuit het kleinseminarie van Muleva in Congo: “We hebben hier geen enkele hulp: geen

boeken en geen ontwikkeld iemand om ons de taal te leren. Onze studenten zelf zijn een echte toren van Babel, zes of zeven verschillende stammen. Zoveel studenten, zoveel verschillende talen. We gebruiken dus maar het Swahili, de lingua franca.“ Daarbij vergemakkelijkte hun kennis van het Arabisch het leren van Swahili. Acht maanden later schreef hij opnieuw: “Mensen reizen veel, kennen een beetje van al die verschillende talen maar spreken zelden hun eigen taal. Het is altijd een mengsel van Swahili, Rundi, Jiji, Vira of wat dan ook”. Ten slotte schreef pater Chevalier, gestationeerd in Nyegezi, Tanzania, nog het volgende over de veelheid van talen: “Hier moet je Sukuma, Ganda, Nyam-wezi en Swahili kennen.”

Het gedrukte woord

De eerste catechismus van 44 bladzijden, de ‘Petit catéchisme en langue kiganda’, werd in 1880 naar Maison-Carrée gestuurd in Algiers en werd daar gedrukt door drukkerij Typographie Adolphe Jourdan. Met de actieve steun van bisschop Livinhac werd er al in 1907 een drukpers opgezet in Bukalasa in Uganda. Het begon boeken en boekjes te drukken zoals grammaires en dictionaires, boeken over het geloof zoals catechismussen, gebedenboeken en Bijbelse geschiedenissen voor catechisten, en ten slotte ook nog tekstboeken voor diverse vakken die gedoceerd werden in de kleinse-minaries. Op initiatief van Albert Vidal, missionaris in Kabylië, verkreeg de Sociëteit haar eigen drukpers die actief was tot aan het begin van de tweede Wereld Oorlog. In 1932 publiceerde deze pers een brochure, getiteld ‘Publications en langues africaines’, met een lijst van 280 boeken in de talen van Centraal Afrika. Vanuit statistisch oogpunt is Swahili, met meer dan 80 boeken, hiervan de belangrijkste. De WP publiceerden een grammaire voor meer dan de helft van de 29 talen die zij gebruikten, een vocabulaire of dictionaire voor 7 talen, een catechismus in 21 talen en een gebeden- of zangboek in 15 talen. Van hoegenaamd al deze boeken zijn exemplaren te vinden in onze archieven in Rome. [6]

De ijver van al die auteurs van grammaires, dictionaires, catechismussen en van al die andere boeken in Afrikaanse talen, staat buiten kijf. Zij deden hun werk in soms brute tropische omstandigheden, bij kaarslicht of licht van petroleumlampen. Zij hadden geen gespecialiseerde training in linguïstiek en moesten meestal zelf hun boontjes maar doppen. Daarnaast waren niet alle
tolken betrouwbaar, anderen waren onkundig en onwetend. Geen wonder dat nogal wat van die eerste probeersels veel linguïstische fouten bevatten. Ondanks dat slaagden de missionarissen er uiteindelijk toch in die talen te beheersen en hun boodschap over te brengen aan de bevolking via de eerste catechisten en vervolgens ook via de Afrikaanse clerus, die op hun beurt missionarissen werden van hun eigen omgeving.


De eerste ‘karavanen’ van onverschrokken en begeesterde Witte Paters die eind 1800 en begin 1900 door Kardinaal Lavigerie uitgezonden werden naar Centraal Afrika, hadden een duidelijk doel voor ogen: zij werden gedreven door geestelijke motieven, namelijk het maken van bekeerlingen voor het christendom. Toch ruimden zij, op aandringen van de kardinaal, in hun werkzaamheden ook een grote plaats in voor wetenschappelijke vraagstukken. Vóór zij naar Afrika vertrokken, werden verschillende van hen naar het ‘Musée National d’Histoire Naturelle’ in Parijs gestuurd en naar het Sterrenkundig Observatorium van Montsouris om praktische lessen te volgen in geografie, fysica, astronomie en natuurgeschiedenis. Zij wilden niet alleen het christelijk geloof verspreiden, zij wilden ook informatie verzamelen over de Afrikaanse leefomstandigheden die een scala aan wetenschappelijke en literaire onderwerpen zouden opleveren. De meest prominente gegevens die zij ons toereikten waren echter van geografische aard, en zij produceerden dan ook talloze kaarten. “Aangekomen op onze kampeer-plek, schreef een van hen, zet ik meteen mijn theodoliet [7] op en bereken onze precieze locatie en de afstand die we hebben afgelegd. Van Bagamoyo tot Mpwapwa deden we precies 330 kilometer”. [8]

Eenmaal aangekomen op Afrikaanse bodem, wisten zij die nuttige kennis in praktijk te brengen, en – dank zij hun accurate observaties – hebben wij vandaag gedetailleerde rapporten met gegevens en plaatsnamen waar zij passeerden, en waarvan zij afstanden en hoogten maten.

De missieposten die zij stichtten bestonden meestal al vóór de komst van de Europese mogendheden en waren meestal een soort vrijplaatsen, waar zij – ook onder koloniaal bewind – buiten de directe invloed van de koloniale wetten konden opereren. Hun mappen tonen dan ook interessante mengsels van topografische, sociale, politieke en culturele inhoud. De missionarissen, en niet alleen de Witte Paters, werden zo de allereerste agenten van culturele uitwisseling met Afrika.

Tot dan toe was de weergave van Afrika altijd een schematisch plaatje geweest van een of meer zones ten zuiden van de Middellandse Zee. Noord-Afrika was deel van de klassieke bewoonde wereld waarvan de Middellandse Zee het middelpunt was en tot laat in de Middeleeuwen was Afrika slechts de aanduiding van een gebied dat ruwweg bestond uit Egypte en de Maghreb. [9] Noord-Afrika maakte deel uit van de bekende bewoonde wereld, maar zuidelijker zones van Afrika waren het domein van de fantasie. De missionaris bracht daar verandering in.


Je zou alle edities van de Petit Echo [10] door moeten spitten om te weten met welke medische kennis de eerste Witte Paters de binnenlanden van Afrika introkken en hoe zij zich wapenden tegen allerlei onbekende tropische ziekten en aandoeningen. Zeker is dat die kennis nooit werd gezien als een middel tot bekeringen. Die medische kennis hadden zij in eerste instantie aangeleerd om, op aandringen van Lavigerie, hun eigen gezondheid te garanderen. Maar al gauw deelden zij zowel hun kennis als

hun medicijnen met anderen, en dat als een humanitair en christelijk antwoord op de menselijke behoeften en noodsituaties die zij ter plaatse tegenkwamen. In de loop van de jaren werden met juist dat doel ziekenhuisjes opgezet, verpleegstersopleidingen gestart en zustercongregaties gesticht, zoals bijvoorbeeld de MMM-zusters. [11] Een aantal Witte Paters en Witte Zusters keerden

terug naar Europa om zich te specialiseren in diverse takken van geneeskunde. Paters Jean-Marie Goarnisson, Jacques Tesserault en Piet van de Ven zijn daar een paar voorbeelden van. Van die laatste herinner ik me hoe hij vlak naast de parochie in het stadje Laela, in Tanzania, een melaatsendorp begon dat op een gegeven ogenblik meer dan 50 lepra-patiënten huisvestten. Die kwamen voornamelijk van lager gelegen regio’s aan het Tanganyika- of het Rukwa-meer en vonden daar onderdak en medische verzorging. Van de Ven, die medicijnen had gestudeerd in Nederland en Engeland, verzorgde deze leprozen tot aan zijn dood in 1979, maar ontving daarnaast ook duizenden andere patiënten. Hij werd gezien als een charismatische figuur, een wonderdokter zelfs, vooral omdat in de ogen van de bevolking gezondheid en godsdienst nauwelijks te scheiden waren, en dat godsdienst in hun ogen weinig zin had los van gezondheid. De nauwe samenhang tussen de geestelijke en lichamelijke gezondheid is een wereldwijd gegeven. Het was pas later, dat onder invloed van de grotere ziekenhuizen en klinieken, bemand door doctoren en verpleegsters, de medische zorg seculariseerde. De opkomst van de onafhankelijke christelijke kerken van de laatste jaren, die veel meer toegespitst zijn op genezingen van een meer geestelijke aard, is ongetwijfeld een reactie op die secularisatie.


Op 26 januari van dit jaar ondertekende Paus Franciscus een decreet dat bepaalt dat de bisschop van Oran in Algerije, Mgr. Pierre Claverie, die op 1 augustus 1996 werd vermoord, zalig verklaard zal worden samen met 18 religieuzen. [12] De Algerijnse regering heeft toestemming gegeven om dat in Oran te laten plaats vinden. Samen zullen zij bekend staan als de Martelaren van Algerije. Zij werden allen, in kerkelijke taal gezegd, “uit haat tegen het geloof” in Algerije vermoord tijdens de bloedige terroristische jaren van 1990-2000. Hoewel

niet absoluut zeker, gebeurde dat hoogstwaarschijnlijk door moslimfundamentalisten van het GIA (Groupes Islamiques Armés). Het conflict begon in 1992 toen het leger de algemene verkiezingen niet accepteerde. Toen leken fundamentalistische politici aan de macht te komen verenigd in het Islamitische Reddingsfront. Mensenrechtengroepen meldden dat minstens 44.000 Algerijnen, voornamelijk burgers, werden gedood in de oorlog tussen extremistische rebellen en Algerijnse regeringstroepen. Onder die 18 bevonden zich de inmiddels bekend geworden zeven Trappisten monniken van Tibhirine [13], maar ook onze eigen vier minder bekende Witte Paters van Tizi-Ouzou (zie kaart hieronder).

De andere slachtoffers waren: broeder Henri Vergès, zuster Paul-Hélène Saint-Raymond, zuster Esther Paniagua Alonso, zuster Caridad Álvarez Martí, zuster Angèle-Marie Littlejohn, zuster Bibiane Leclercq en zuster Odette Prévost.

Hun zaligverklaring in Oran, door paus Franciscus, is gepland in 2019 en is reden tot intense vreugde, zo schreven de Algerijnse bisschoppen in een officiële verklaring. De aartsbisschop van Algiers, Mgr. Paul Desfarges, liet weten dat hun Algerijnse broers en zussen niet zouden accepteren dat het ergens anders zou gebeuren om niet te worden afgescheiden van hen met wie zij samen die donkere periode hebben doorgemaakt. Met hun dood, zo ging hij verder, gaven deze bloedgetuigen blijk van de allergrootste liefde die mensen voor elkaar kunnen hebben. Zij legden getuigenis af van een saamhorigheid zonder grenzen en van een liefde die geen verschillen toestaat. De dood van deze missionarissen was maar een druppel in een wijdere oceaan van geweld, want afgezien van hen hebben ook talloze Algerijnen de dood gevonden, die als moslims, als zoekers naar vrede en zingeving, als mensen met het hart op de goede plaats, ook trouw bleven tot in de dood tijdens dat laatste bloedige decennium van de vorige eeuw in hun land. In die periode zijn namelijk ook een honderdtal imams gestorven die weigerden de fatwa’s te ondertekenen die dat geweld toestonden en aanwakkerden. Ook talloze intellectuelen, journalisten en schrijvers, samen met heel veel andere gewone mensen, weigerden te gehoorzamen aan de bevelen en de grillen van gewapende groepen terroristen. Een voorbeeld was de jonge Mohamed, vermoord tegelijk met Mgr. Claverie op 1 aug. 1996. Die jongeman had aangetekend in een notitieboekje dat hij bereid was zijn leven te riskeren om de vriendschap met de christenen in stand te houden. De bisschop zelf had gezegd dat, alleen al om iemand als Mohamed, hij bereid was in het land en op zijn post te blijven. Dat op zich is al een overtuigend teken dat onze martelaren gestorven zijn in solidariteit met hun Algerijnse broers en zussen die trouw wilden blijven aan God en hun geweten. Hun bloed is gemengd.

Zo wil de numeriek kleine Algerijnse Kerk wonen en leven in verbondenheid met de haar omgevende leefwereld en aan de wijdere wereld een beeld tonen van vrede en eenheid en laten zien dat haat nooit het juiste antwoord op haat kan zijn. De aangekondigde zaligverklaring wil dan ook een licht laten schijnen over het heden en een bron van vrede zijn naar de toekomst toe.


Algiers, april 2018 - In een brief uit Algiers schrijft onze medebroeder Jan Heuft het volgende: “Onze confraters werden op 27 december 1994 van de eerste verdieping van hun huis in Tizi-Ouzou gehaald om te worden neergeschoten in de voortuin. Om dit te kunnen doen hadden de terroristen zich verkleed in politie-uniformen en hadden ze de kokkin en haar dochter in de keuken opgesloten.

1. De dag daarvoor had ik nog de 70ste verjaardag van Pater CHARLIE DECKERS (Belg) meegevierd in de pastorie van OLV van Afrika in Algiers waar hij pastoraal aan verbonden was. Enkele jaren te voren was hij door de gouverneur van de regio Kabylië de streek uitgezet waar hij zich 20 jaar ingezet had voor het vakonderwijs van de jeugd en de plaatselijke voetbalclub. Op de 27ste, ’s morgens vroeg, was hij naar Tizi-Ouzou gereden om daar het naamfeest van collega Jean Chevillard te vieren. Uit zijn auto stappend werd hij ter plaatse neergeschoten. Wij vonden zijn Witte Paters-boernoes "troosteloos" op de achterbank van zijn auto.


2. JEAN CHEVILLARD werd neergeschoten, praktisch aan de deur van zijn sociaal opvangkantoor. Dagelijks kwamen daar arme vrouwen en mannen, om met zijn hulp administratieve problemen op te lossen van pensioenregelingen, bijstandswetuitkeringen, scheidingsprocedures met of zonder alimentatie. Jean was ook jaren lang econoom, provinciaal en hoofd van een vakopleidingsinstituut geweest.




3. Een totaal andere figuur was Pater ALAIN DIEULANGARD. Jarenlang was hij hoofd van verschillende lagere scholen in de kleine Berberdorpen van de zeer bergachtige streek Kabylië. Hij stond zeer dicht bij de armste der armen en was altijd bereid voor iedere dienst. Hij sprak de berbertaal perfect. Tegelijkertijd was hij een zeer "spirituele" confrater die vele uren in gebed doorbracht. Deze spiritualiteit droeg hij ook met veel enthousiasme over aan moslims die hem omringden en met hen samen zochten ze naar de aanwezigheid van God in hun bestaan.

4. De jongste confrater, amper enkele jaren in Algerije, was Pater CHRISTIAN CHESSEL. Hij was als het ware "de toekomst" van onze communiteit in Tizi-Ouzou. Volledig ingeburgerd in de universiteit van Tizi-Ouzou, waar hij cursussen volgde in de bouwtechnieken van wegen en bruggen. Hij had vele goede kontakten met zijn medestudenten. Iedere dag reed hij heen en weer tussen het Witte Paters-huis en de Universiteit. De ouders van Christi-an waren uiteraard zeer getroffen door de moord op hun zoon en hebben jaren nodig gehad om dit offer te accepteren. Zij hebben hun zoon in een familiegraf in Frankrijk laten bijzetten.

Een vijfde (Belgische) confrater is als het ware “de dans ontsprongen”. Een paar dagen van te voren besloot hij de regio te verlaten omdat het gevoel “dat er iets zou gebeuren” te nabij was gekomen. Het betreft niettemin een collega die jarenlang zeer verbonden was met de plaatselijke bevolking. Zijn vertrek vóór deze tragische dag doet niets af aan zijn missionaire inzet. Soms is er meer moed nodig om te vertrekken als om te blijven.

Op die bewuste afschuwelijke dag van de vier moorden, belde de hoofdcommissaris van de politie mij op om mij dit slechte nieuws mede te delen, en om in tranen zijn excuses aan te bieden dat hij dit niet had kunnen voorkomen. Ook vele vrienden en bekenden uitten hun afgrijzen en leedwezen over deze onbegrijpelijke gebeurtenis. Bij de begrafenis liep de hele stad uit om hun afkeuren te laten blijken van deze laffe daad en de massa riep luidkeels: "Dit waren mannen van God in wie wij vertrouwen hadden". Een mooier grafschrift hadden ze aan deze confraters niet kunnen geven.

Al mediterend over onze medebroeders, maar ook over de 15 andere martelaren, kan ik niet anders zeggen: God heeft werkelijk de besten onder ons uitgekozen voor het martelaarschap. Mogen zij onze voorsprekers zijn in de hemel”.



Hilversum (KRO) - In conferentiecentrum Gooiland in Hilversum waren onder de noemer ‘Ontmoet de wereldkerk’ buitenlandse religieuzen, Nederlandse missionarissen en vertegenwoordigers van migrantenkerken bijeen om te praten over de steun aan kerken wereldwijd. Onder hen was Broeder Jan Heuft (77). Hij is lid van de Missionarissen van Afrika (Witte Paters) en al meer dan 50 jaar werkzaam in Algerije.

Presentator Tom Dirks van het KRO-NCRV-radioprogramma Zin in Weekend sprak met hem over de moeilijke positie van christenen in moslimlanden. Broeder Heuft gelooft ondanks alle moeilijkheden dat het uiteindelijk allemaal goedkomt met de christenen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. “Met de dialoog tussen christenen en moslims moet je vooral positief bezig zijn. Het komt daar allemaal goed, maar dan wel met veel lijden en slachtoffers.” Het werken als christen in een moslimland is volgens Heuft niet zonder gevaar. “Het is gevaarlijk, maar het loont de moeite. Want zo kun je het verschil duidelijk maken tussen twee zienswijzen, tussen twee levensovertuigingen. We moeten samen optrekken”.

Wereldwijd vonden in 2017 13 priesters, 1 broeder, 1 zuster en 8 leken op een gewelddadige manier de dood. Dat zijn er 5 minder dan in 2016. Vooral in Mexico, ook dit jaar opnieuw koploper, en Nigeria liepen geestelijken gevaar. Meestal werden zij het slachtoffer van een overval, meldt het missie-agentschap Fides.
In Zuid- en Midden-Amerika werden 11 mensen vermoord, waarvan 4 in Mexico. Dit land blijft daarmee het gevaarlijkste land ter wereld voor priesters. In Afrika werden 10 kerkmensen vermoord, waarvan 5 in Nigeria. In Azië kwamen twee mensen om het leven, allebei op de Filipijnen.
Bron: Fides/Katholiek Nieuwsblad/kerknet


De missiegeschiedenis van het Afrikaanse continent is complex. [14] De verspreiding van het christendom ging oorspronkelijk vooral langs de kuststreken waar het dikwijls de Islam aantrof. Toen missionarissen later ook de diepe binnenlanden introkken werd het ook daar vergezeld van toenemende islamisering.

Christelijk Afrika
In willekeurig welke Afrikaanse hoofdstad vind je vaak anglicaanse, katholieke of methodistische kerkgebouwen uit de koloniale tijd, dicht bij het regeringscentrum. Veel van die hoofdsteden waren koloniale bestuurscentra. Nu zijn het meestal miljoenensteden. Buiten de oude centra in de uitgestrekte woonwijken vind je veel evangelische kerken van latere datum: schuren, hallen of megakerken. Die komen voort uit het protestantisme dat in de 19e eeuw wortel schoot. Zij worden gekenmerkt door zang, dans, show en kleur; zij bruisen van het leven en trekken veel mensen. In de steden vind je ook nieuwere katholieke kerken, draaiend

gehouden door een rede lijk efficiënt functionerende katholieke hiërarchie met kerken, scholen, ziekenhuizen en sociale centra. Die zijn allemaal het gevolg van missionaire activiteiten van congregaties en sociëteiten zoals de Witte Paters, de missionarissen van Mill Hill of anderen. De oorspronkelijk christelijke beschaving van Noord-Afrika is, zoals we weten, onder de voet gelopen door de Islam. Vandaag zijn er nog wel oude kerken zoals de Orthodoxe Kerken in Ethiopië, Eritrea en Egypte waar rond 1200 de Islam ook binnendrong. In Egypte vormen de Koptische christenen nu nog slechts 15% van de bevolking. Het Orthodoxe geloof verspreidde zich van Egypte naar Libië, Ethiopië, Eritrea en Soedan.

In dienst van Europa
Vanaf 1500 bouwden Europeanen havenplaatsen met forten, factorijen, stapelmarkten met pakhuizen en kerken in de kustgebieden van het continent. Ze drongen hun taal en godsdienst niet op en besteedden weinig aandacht aan het achterland. Eeuwenlang was de Afrikaanse bevolking slechts de leverancier van proviand en slaven, terwijl hun ziel onaangeroerd bleef. Tegen het eind van de 19de eeuw werd de strijd tegen de slavenhandel een prioriteit, in het bijzonder door kardinaal Lavigerie en zijn Witte Paters. In het midden van de 19e eeuw groeide er, met de technische verbetering van de zeescheepvaart, belangstelling voor de grondstoffen van Afrika. Aangewakkerd door de berichtgeving van de ontdekkingsreizigers, begonnen Britten, Fransen en Belgen veroveringsoorlogen en vestigden kolonies. Onderlinge conflicten leidden in 1885 tot het Congres van Berlijn, waar Afrika onder de kolonisatoren verdeeld werd. Van hier af begon de onderwerping van Afrika aan het zich industrialiserende Europa. Missie en zending met hun scholen, kerken en ziekenhuisjes werden gedoogd.

Invloedrijke Islam
Het contrast tussen het christendom uit Europa en de Islam, meegekomen met de Arabische handelslui, is aanmerkelijk. Al aanwezig in het noorden van Afrika sinds de 9e eeuw, verspreidt de Islam zich al ruim 1000 jaar over dit continent. Hun invloed is in vooral drie gebieden te zien: ten eerste in het al genoemde Noord-Afrika. Ten tweede in landen ten zuiden van de Sahara die weer invloed hadden op landen als Senegal, Nigeria en nog zuidelijker. De derde invloed is de Islam in Oost-Afrika, zoals de Soedan, Kenia, Tanzania en andere landen, die allemaal onder invloed stonden van de handel met o.a. Oman aan de rand van het Arabisch schiereiland.

Op een of andere manier is de Islam meer verweven met de Afrikaanse cultuur dan het christendom. Waar ligt dat aan? De moslim leert bidden in het Arabisch, voor de gemiddelde Afrikaan een taal die net zo vreemd is als het Frans of Engels, hoewel die in veel landen de officiële taal zijn, terwijl het toch niet de taal is van het gewone volk. Christelijke godsdiensten boden tot op heden op veel plaatsen middelbaar en hoger onderwijs, terwijl de Islam zich beperkte tot Koranscholen. Nieuwe onafhankelijke regeringen maakten gebruik van de goed opgeleide christenen ten nadele van de moslims; m.a.w. de Koranscholen leken niet zo belangrijk, maar blijken dat wel te zijn. Hun madrassa’s onderwijzen namelijk in internaatsverband, waar jongens worden ondergedompeld in de islamitische denkwijze en cultuur en het is vooral deze niet-intellectuele aanpak die de aantrekkingskracht van de Islam blijkt te zijn. Ook hun onaangepaste, niet-moderne moraal spreekt aan. Met wat vuistregels uit de Koran hoef je verder niet te denken. Zij hebben geen sociale of economische ethiek als antwoord op de moderne tijd. Het christendom daarentegen wil theologisch meer verantwoord zijn en de problemen van de moderne tijd serieus nemen.

Zorgelijk
Afrika is een enorm continent met bijna twee miljard inwoners. Er zijn grote verschillen in etnisch, economisch en ook godsdienstig opzicht. Het geeft je niet direct de rationele, democratische of planmatige indruk van een westerse samenleving. Veel landen worden nauwelijks bestuurd of worden bestuurd door een president die er al jaren zit. De helft van de bevolking is onder de 20 jaar. Het aanbod van onderwijs en gezondheidszorg is onvoldoende, en dat opent de weg voor de katholieke Kerk en ngo’s om particuliere initiatieven te ontwikkelen op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg, maar die worden nauwelijks door de overheid gesubsidieerd. Hier dringt zich dan ook de vraag op: Hoe lang houdt de Katholieke Kerk dit nog vol? En ook: gaat het conventionele Afrikaanse christendom uit de 19e en 20e eeuw niet ingehaald worden door de Islam en de evangelische kerken? Hier hebben we dringend een antwoord op nodig.



Piet werd geboren in Bergen op Zoom op 6 mei 1836. Hij verbond zich op 27 juni 1960 in Tunesië door een missionariseed aan de Sociëteit van de Missionarissen van Afrika. Op 2 februari 1961 werd hij, met 14 klasgenoten, priester gewijd in Veghel. Tijdens zijn opleidingsjaren in Tunesië raakte hij diep geïnteresseerd in de Islam en dat tekende hem voor de rest van zijn leven.
Piet was meer de intellectueel dan de actieveling, een opmerkzame waarnemer zowel van personen als zaken. Een kalme doorzetter en harde werker, methodisch en met oog voor detail. Hij had behoefte aan rust en ritme in zijn leven en werk, en verkeerde liever in een kleine groep dan in een menigte. Wel steeds met een glimlach.

Na zijn wijding studeerde hij Grieks, Latijn en Missiologie, en specialiseerde in Oosterse en Afrikaanse wetenschappen. Met deze wetenschappelijke voorbereiding ging hij in Londen Taalkunde en Grieks doceren aan het Missionary Institute of London (MIL), waar ook de witte pater-studenten opgeleid werden.
Vanuit London vertrok Piet in 1977 naar ons Generalaat in Rome. Hij werkte mee aan het organiseren en herzien van de opleiding van onze studenten, aan het aanpassen van onze Constituties volgens de beslissingen van onze Algemene Kapittels, en aan het toetsen van deze beslissingen aan het Kerkelijk Recht en aan de richtlijnen van het Vaticaans Concilie. Hij werkte als adviseur van ons Algemeen Bestuur voor al wat betrof onze Constituties en het Kerkelijk recht. Hij was verbonden aan het Pauselijk Instituut voor de Studie van Islam (PISAI), gevestigd in Rome en werkte ook als medewerker aan het “Institut de Belles Lettres Arabes” (IBLA) in Tunesië, een centrum met een uitgebreide bibliotheek, door de Witte Paters begonnen in 1926 voor contact met de intellectuele en culturele wereld van de Islam.

Vanwege zijn astmatische aandoeningen ging Piet in 2011 rusten, eerst in witte pater-gemeenschap in Castelfranco (Italië) en later in Dongen en Heythuysen. Ook in deze periode was hij vaak bezig met het analyseren van teksten en boeken, alhoewel hem dat steeds moeilijker afging. Vanaf december 2017 ging zijn gezondheid snel achteruit. Hij overleed rustig, in zijn appartement, op ‘’Stille Zaterdag’’ 31 maart 2018.




Dit nummer van de Contactbrief is voor een groot deel samengesteld in de ’’hitte van de strijd’’. De temperatuur en de droogte van de laatste weken en maanden waren uitzonderlijk hoog en sloegen veel records. Deze hitte en droogte doen me denken aan het klimaat in vele delen van Afrika. Daar zijn elk jaar opnieuw periodes met langdurige hitte en droogte, met nadelige gevolgen voor landbouw en veeteelt, nadelige gevolgen voor mens en natuur. Als wij deze zomer hebben zitten puffen en zweten dan hebben mensen in Afrika dat ook gedaan, en ze doen dat al jaren lang.

Ondanks hitte en droogte, en levend in situaties zonder elektriciteit, en dus zonder licht, hebben missionarissen zich ingespannen om taal en gewoonten van de mensen in Afrika te leren om zo samen met hen het leven in vollere mate te kunnen delen. Kardinaal Lavigerie, onze stichter, legde er de nadruk op dat de missionarissen de plaatselijke taal moesten leren en spreken. Daarmee bedoelde hij niet alleen de linguïstiek, de taalkunde, maar ook het luisteren naar de gevoelstaal en het zich kunnen inleven in de manier van denken van de ander. Zijn idee was: ’’Hoe meer een missionaris weet over het land waar hij woont en over het volk waarmee hij leeft, des te beter kan hij de mensen benaderen en begrijpen, en des te beter ook met hem in gesprek gaan over levensvragen’’. Uit ervaring weten we zelf ook dat de taal van het hart heel belangrijk is, zo niet het allerbelangrijkste.

Hij wist zijn missionarissen aan te moedigen en te motiveren om allerlei studies te ondernemen en om op te schrijven wat ze ontdekten. Veel medebroeders hebben dat gedaan met grote inzet en veel enthousiasme.

Maar er was nog meer waar Kardinaal Lavigerie de nadruk op legde. Naast het feit dat hij veel inzet en ijver verlangde om allerlei situaties te bestuderen, maakte hij de kandidaat missionarissen er op attent dat het leven van een missionaris best eens gevaarlijk zou kunnen zijn. In zijn duidelijke en rechtdoorzee taal noemde hij dat een ‘’visum voor het martelaarschap”. Dat was geen bangmakerij maar realiteit. En dat was het wat hij aan de kandidaat missionarissen aanbood: een visum voor het martelaarschap.

Gedurende de 150 jaar dat de Sociëteit van Missionarissen van Afrika bestaat, zijn 50 medebroeders op gewelddadige manier om het leven gekomen, waarvan 10 al vóór 1900 en 2 ná het jaar 2000. Het begon in 1876, dus 6 jaar na de stichting. Een groep van 3 confraters die vanuit Algiers door de Sahara naar Timboektoe waren vertrokken, werden onderweg door hun gidsen vermoord. Een tweede karavaan, enkele jaren later, onderging hetzelfde lot. Andere medebroeders zijn op andere tijden en in andere streken vermoord. Dat gebeurde tijdens opstanden in Congo, in Uganda, in Rwanda. Dat gebeurde soms bij roofovervallen. En ook werden missionarissen gedood door mentaal ontwrichtte mensen. In 1994 werden 4 van onze medebroeders vermoord in Tizi-Ouzou (Algerije). Samen met 15 andere “martelaren van Algerije” zullen zij in de komende maanden zalig verklaard worden. Een missionaris kiest niet voor het martelaarschap, maar durft het te aanvaarden als het zover is. Hij zet zich ten volle in, met overgave en liefde voor de mensen.

Nu de vakanties en de tijden van rust weer voorbij zijn, kunnen we allemaal ons weer opnieuw inzetten voor een goede en gelukkige wereld, ook als het soms helemaal niet gemakkelijk is en heel veel van ons vraagt. Kardinaal Lavigerie nodigt ons ook vandaag uit om dat te doen.




[1Piet Reesink : ’La contribution des Missionnaires d’Afrique aux études linguistiques, (arabe et berbère)’, lezing gehouden in 2017 aan de Academia Ambrosiana.

[2Dit artikel is geïnspireerd door P. Reesink.

[3Zie bv.: Ordonnance aux Misssionaires de Kabylie, brief van 3 april 1873, p.28 dans instructions aux Missionaires, 1950 Ed. Grands Lacs, Namen, 1950.

[4Instructions, op. cit. p.87

[5IBLA, Instituut van de Arabische Schone Letteren, is opgericht te Bou Khris (nabij La Marsa) door de Witte Paters. Het PISAI is het pauselijk Instituut voor Arabische en Islamitische Studies

[6Vermelde gegevens zijn geput uit “Missionaries of Afrika” - History Series nr.7, Ivan Page

[7Een theodoliet is een hoekmeetinstrument uit de landmeetkunde.

[8Chroniques Trimestrielles, 1879, nr. p. 176

[9De Maghreb (Arabisch: al-Magrib) is een aanduiding voor het noordwestelijke deel van Afrika. In enge zin behoren Marokko, Algerije, Tunesië, Mauretanië en Libië tot de Maghreb. Vroeger werd ook Spanje tijdens de islamitische overheersing hiertoe gerekend.

[10De “Petit Echo” is een maandblad voor intern gebruik van de Witte Paters en wordt uitgegeven in Rome. De eerste editie kwam uit in 1912 en loopt ononderbroken door tot vandaag.

[11De MMM-zusters zijn een Ierse congregatie, die is gesticht om gezondheidszorg te bieden in ontwikkelingslanden. Zij volgen een Benedictijnse spiritualiteit, met een focus op gemeenschapsleven, gezamenlijk gebed en gastvrijheid.

[1215 Fransen, 2 Spanjaarden en 1 Belg.

[13De 7 monniken waren: Christian de Chergé, Luc Dochier, Christophe Lebreton, Michel Fleury, Bruno Lemarchand, Célestin Ringeard en Paul Favre-Miville. Hun verhaal werd wereldwijd bekend door de film “Des hommes et des dieux”, die de hoofdprijs won van het filmfestival in Cannes van 2010.

[14Bewerking van een artikel uit “Kerkwereldwijd”; E. Kimman, Sj. Jan/febr. 2018.