Homepagina > Nederland > Contactbrieven > Contactbrief 2e kwartaal 2015. (nr. 196)

Contactbrief 2e kwartaal 2015. (nr. 196)

zaterdag 27 juni 2015, door Webmaster



.-.-.-.-.-.-.-.-.-.

De EERSTE en LAATSTE WP
van NEDERLAND

Piet van der Pas
*
De WITTE PATERS in NEDERLAND,
een TERUGBLIK

Piet van der Pas
*
UBUNTU
*

SLAVERNIJ, toen en nu
*

ELISABETH en MARY uit NIGERIA
*

ZR. JOSEPHINE BAKHITA en MENSENHANDEL
*

GOED NIEUWS UIT AFRIKA
Marien v.d. Eijnden
*

AFSCHEID VAN EEN HUIS
Wim Wouters
*

VERENIGING OUD-STUDENTEN
*

OVERLEDEN FAMILIE
*

HET LAATSTE WOORD
is aan Wim Wouters
*

.-.-.-.-.-.-.-.-.-.



GERARD MERTZ werd geboren in 1851 in Roermond en was een van de ‘Pauselijke Zouaven’ die streed tegen de inneming van Rome door Garibaldi in 1870. Die hulptroepen uit verschillende katholieke landen, die de paus te hulp geschoten waren, beleefden een militair fiasco, de paus verloor zijn pauselijke staten, de pausen werden de ‘gevangenen van het Vaticaan’ en onze Gerard Mertz keerde naar Nederland terug. In 1880 wilde hij zich opnieuw inzetten voor de Kerk en met de militaire ervaring die hij had opgedaan bood hij zich aan Kardinaal Lavigerie aan om met de derde karavaan mee te gaan naar Centraal-Afrika als beschermer van de eerste Witte Pater-missionarissen. In plaats daarvan deden de Witte Paters hem het voorstel om mee te gaan naar Afrika, niet als soldaat maar als lid van de Sociëteit. Daarom begon hij zijn noviciaat in Saint-Martial des Attafs, in Noord-Afrika, legde zijn missionaris-eed af in 1891 en werd het allereerste Nederlandse lid van de Sociëteit van de Missionarissen van Afrika, de Witte Paters. Hij ging naar Tanganyika, het latere Tanzania, werkte 24 jaar aan de oevers van het Tanganyika-meer en overleed in Kala in 1909. Hij werd 58 jaar.

FERDINAND VAN CAMPEN is het laatste en het jongste lid van de Nederlandse Sector van de Witte Paters, onze Benjamin. Ook hij voelde zich aangetrokken tot Afrika, sloot zich bij ons aan en in 1991, precies honderd jaar na Gerard Mertz legde hij de missionaris-eed af. Hij vertrok naar Mozambique, werkte toen acht jaar in Brazilië, daarna in Ghana en ging tenslotte, evenals zijn verre voorganger Gerard, naar Tanzania.

Tussen de eerste en de laatste man uit onze gelederen heeft zich een groot stuk Nederlandse en Afrikaanse missie- en kerkgeschiedenis afgespeeld, dat ook de levensgeschiedenis geworden is van 924 Nederlandse Witte Paters die zo’n 125 jaar in beslag nam. Zo heeft Nederland zijn steentje aan die geschiedenis bijgedragen. Vandaag zijn we op het punt aangeland dat de gemiddelde leeftijd van de 97 nog levende Nederlanders in de Sociëteit boven de 80 ligt. Een hoofdstuk waar we dankbaar op terug kunnen zien loopt ten einde.

We stellen voor in deze en de komende editie(s) van de Contactbrief verschillende aspecten uit de geschiedenis van de Nederlandse Provincie naar voren te halen, en een aantal markante plaatsen, feiten en figuren uit onze gelederen voor het voetlicht te brengen. Tegelijkertijd gaan we door om volgens gewoonte een actueel thema aan te snijden; deze keer zal het gaan over “Mensenhandel”. Slavernij werd al zo’n 150 jaar geleden door onze stichter, Kardinaal Lavigerie, aan de kaak gesteld; de Witte Paters hebben er hard tegen gevochten en vandaag noemt paus Franciscus de hedendaagse vorm daarvan: “een open wond op het lichaam van onze hedendaagse maatschappij”. Die strijd tegen slavernij moet koste wat kost door gaan.
Piet van der Pas


De eerste stappen

Aldus schreef onze medebroeder Gerard Kapteyns in een pamflet, uitgegeven in 1989 bij gelegenheid van “Honderd Jaar Witte Paters in Nederland”.

Nu we toeleven naar het 150-jarig bestaan van de Sociëteit willen we graag naar voren halen hoe het die Sociëteit in Nederland is vergaan. Het jaar 1889, toen de Witte Paters hun eerste vestiging betrokken in Nederland, kunnen we aanstippen als het beginpunt van een groot missionair elan. Twintig jaar eerder was Lavigerie in Noord-Afrika al begonnen een groep mensen om zich heen te verzamelen die zich intensief voor Afrika zouden inzetten. Zeventien Nederlandse kandidaten hadden zich toen al bij hem aangesloten, o.a. Jacques de Louw, Antoon Smoor, Josef Sweens, Jan van der Burgt, Harrie van Thiel, Josef Laane, Cor Goetstouwers en Louis Schmier. De Louw en Schmier waren de eerste Nederlandse Witte Pater-priesters die gewijd werden in Algiers. Nederland ging deelnemen aan de zendingsdrang van Lavigerie. Hoe is dat hier in Nederland verlopen?

Oud-Zouaven en de Broeders van Oudenbosch
In 1878 was de eerste karavaan van tien missionarissen vertrokken naar Midden-Afrika en vanwege de vele gevaren die zij onderweg waren tegen gekomen, besloot Lavigerie van toen af gewapende begeleiders mee te sturen. Hij vond die onder de Zouaven, katholieke jongemannen die mee gevochten hadden aan de kant van de Paus en nu in verschillende landen wachtten op een nieuwe opdracht.

Zouaven Aalmoezenier, de Antwerpse priester Jean-Baptist Paaps.

Hun aalmoezenier, de Antwerpse priester Jean-Baptist Paaps, een bewonderaar van Lavigerie en van de door hem opgerichte Witte Paters, deed een beroep op Broeder Bernardinus van Aert van de Broeders van St. Louis in het Nederlandse Oudenbosch, waar een verzameldepot was van oud-zouaven. Bernardinus, samen met pastoor Hellemons, bewogen een aantal van hen zich te gaan inzetten voor Lavigerie en zijn missiewerk. Negen Nederlandse oud-zouaven (o.a. de reeds vernoemde Gerard Mertz, onze eerste Nederlandse broeder-missionaris), werden daartoe bereid gevonden. Vanaf 1884 begon Bernardinus zich te ontpoppen als een van de grootste ‘propagandisten’ van het werk van de Witte Paters in Nederland. Een kroniekschrijver noemde zijn kantoortje in het Instituut St. Louis te Oudenbosch: ‘Het hoofdagentschap van de Witte Paters in Nederland’. Hier redigeerde hij 15 jaar lang het missieblad: ‘Annalen der Afrikaansche Missiën’, beter bekend als het ‘Gele Boekje’ en organiseerde hij met veel succes het werk van honderden zelatrices. Door zijn tomeloze inzet kregen de Witte Paters bekendheid en steun van katholiek Nederland. Na de dood van Bernardinus in 1898 werd zijn werk voortgezet door zijn medebroeders Cornelis en Celestinus. In 1931 werd de redactie van de ‘gele boekjes’ overgenomen door onze procure in Boxtel, maar het contact met de Broeders van Oudenbosch bleef. Zelf hebben zij bovendien nog jarenlang missionaire taken op zich genomen in Tanzania.

Huize Gerra, eerste vestiging in Nederland
Lavigerie vond de antiklerikale mentaliteit in Frankrijk niet bevorderlijk voor het werven van roepingen voor Afrika. België en ook Nederland waren een veel beter werkterrein. Daar leefde een fervente missiegeest onder de katholieke geestelijkheid evenals onder de bevolking, en er was een katholieke pers.

De priesters van het Goddelijk Woord (SVD) uit Duitsland, de Lararisten en de Missionarissen van het Heilig Hart uit Frankrijk hadden zich ook al in Nederland gevestigd. De Witte Paters waren in 1884 al in België begonnen en wel in Woluwé bij Brussel, waar o.a. Wim Schregel, Harrie Drost, Harrie Keijzers, Nico van der Vliet en Theodoor Combrink korte tijd verbleven. Maar omdat de Witte Paters ondertussen via Oudenbosch een ‘voet tussen de deur’ hadden gekregen in Nederland, openden zij in 1889 hun eerste – zij het tijdelijke – vestiging in ons land. Zij betrokken Huize Gerra, een voormalig bisschoppelijk paleis, in 1853 gebouwd voor Joannes Zwijsen, bisschop van ’s-Hertogenbosch. Zij kregen daar, op het terrein van het grootseminarie te Haaren, in het bisdom van ’s-Hertogenbosch een gastvrij onthaal. De eerste vier Witte Paters, de ‘stichters’ van de Nederlandse provincie: de Franse pater Louis Jamet, pater Henri Gaudibert uit Engeland, pater Jacques de Louw uit Den Haag en broeder Theodoor Combrink uit Schiedam kwamen daar op 24 oktober aan. Hun eerste opdracht was een vormingshuis te beginnen voor de opleiding van broeders. Een van de eerste postulanten was broeder Lodewijk Flapper uit Sneek, die in 1893 met de 12de karavaan naar Midden-Afrika vertrok en vier jaar later in Congo overleed. De eerste groep postulanten vertrok in 1890 vanuit Huize Gerra naar Algiers om het noviciaat te beginnen.

St. Charles te Hal bij Boxtel

Er werd een comité opgericht voor het inzamelen van fondsen, en de bouw begon onder leiding van architect Hezemans. Père Jamet schreef aan de kardinaal dat men dacht er 25 tot 30.000 gulden voor nodig te hebben. Opvallend was dat het propaganda-apparaat voor de Witte Paters op volle toeren bleef draaien onder leiding van de Broeders van Oudenbosch. Driehonderd medewerkers (zelateurs en zelatrices), religieuzen en parochies, scholen, hele klassen en jeugdbewegingen werkten mee. Pater Jamet kreeg ruime steun van overal.

In maart 1892 was de kapel en een groot deel van de voorbouw klaar en vond men dat de bouw ver genoeg gevorderd was om er in te trekken. Met een feestelijke intocht werden de Witte Paters verwelkomd en opgenomen in de plaatselijke gemeenschap. St. Charles werd wat huize Gerra ook was geweest: een vormingshuis voor broeder-missionarissen. Het werd genoemd naar de patroonheilige van Lavigerie, Carolus Borromeus en de leiding bleef in de bekwame handen van paters Jamet en de Louw.
Wat de priesteropleiding betreft, die had tot nog toe plaats gehad in Noord-Afrika, maar na de dood van Lavigerie in 1892 veranderde dat. Voor klein-seminaristen bleek het klimaat daar te zwaar en ouders maakten bezwaar: hun kinderen waren te jong, moesten te ver van huis en hun gezondheid leed eronder. Zij gingen dan ook terug naar kleinseminaries in hun land van herkomst en werden ondergebracht in bestaande colleges, zoals Weert, Uden, Gemert of Heeswijk. Na hun middelbare schoolopleiding gingen zij naar St. Charles, dat was uitgebreid met een achtervleugel en waar men in 1898 een filosoficum was begonnen, de eerste stappen tot de priesteropleiding. Pater Dr. Antoon Smoor was de allereerste directeur; hij vervulde die functie tot 1903. In 1898 waren er drie studenten, een jaar later waren er elf en in 1900 waren ze met achttien. De opvolger van pater Smoor was Henri Raeskin die die taak uitoefende tot 1917.

Men begon vol goede hoop, maar de toekomstverwachtingen werden niet direct bewaarheid, zegt pater Kapteyns3. Oudere ordes ondernamen missie-activiteiten en afgezien van de Witte Paters zochten nog elf andere missie-congregaties naar roepingen. Daarnaast zorgden een aantal sociale en maatschappelijke ontwikkelingen in Europa voor stagnatie. Nieuwe uitvindingen, moderne technieken, de industriële revolutie, de opkomst van het socialisme, dat alles tastte vertrouwde zekerheden aan en roepingen stagneerden of namen af. Bovendien waren de brieven en rapporten die terugkwamen van de eerste missionarissen niet bemoedigend: het leven in Afrika was zwaar en van de 37 Witte Paters, vertrokken tussen 1883 en 1900, stierven er 15 binnen tien jaar aan diverse tropische ziekten. Hun gemiddelde leeftijd was 30 jaar. De Witte Paters hadden geen eigen kleinseminarie en de Eerste Wereldoorlog diende zich aan. Al met al een niet erg bemoedigend begin.

Toen de Eerste Wereldoorlog begon, ondervond Nederland, hoewel niet rechtstreeks bij die oorlog betrokken, toch de gevolgen. Op uitnodiging van pater Raeskin evacueerde een groep van elf Vlaamse studenten, met hun staf, uit België naar St. Charles. Personeel uit de procure van Antwerpen kwamen naar Boxtel. Vanwege de oorlog gingen er geen studenten meer naar Noord-Afrika en besloot men elders een nieuw internationaal noviciaat te beginnen. Zo kwam Pater Kersten in 1915 met 30 kandidaten uit Noord-Afrika naar St. Charles (14 Belgen, 8 Nederlanders, 1 Zwitser, 2 Fransen en 5 Canadezen) en moesten de daar aanwezige filosofiestudenten uitwijken naar het kasteeltje Herlaer te St. Michielsgestel. Dat duurde slechts kort: de 14 Belgen werden onder de wapens geroepen in eigen land, de anderen vertrokken uit St. Charles en de filosofen keerden weer terug uit Herlaer.
…… wordt vervolgd.

Slavernij toen
Al ten tijde van het Romeinse Rijk bestond er een levendige handel van slaven uit alle delen van het rijk en de omringende gebieden. Het woord ’slaven’ [1]
is afgeleid van de Slavische volkeren, de, vanuit de Romeinse optiek, ’barbaarse’ volkeren, van wie de Romeinen slaven kochten. Ook verschillende eeuwen later waren slavernij en slavenhandel nog heel gewoon in de wereld. Overal, in Azië, de Arabische landen, Afrika, Noord- en Zuid-Amerika en in delen van Oost-Europa, waren er mensen die volkomen afhankelijk waren van hun eigenaar.

Na de invoering van het Christendom verdween na de Middeleeuwen de slavernij en de slavenhandel grotendeels uit West-Europa [2]. Maar met het ontstaan van de wereldhandel en de behoefte aan goedkope arbeidskrachten in de koloniën gingen West-Europeanen zich opnieuw met slavernij en slavenhandel inlaten door slaven te kopen. En zo bleken de Europese landen heel goed in staat om op twee gedachten te hinken: slavernij niet toestaan in eigen land, maar wel elders in de wereld. Wij konden hier in Europa blijkbaar prima leven met slavernij in onze koloniën.

Toch ging, vanaf het midden van de achttiende eeuw, een kleine, maar groeiende groep mensen in Europa en in Noord-Amerika geleidelijk aan anders tegen slavernij en slavenhandel aankijken: kleine veranderingen hadden plaats, kleine groepen mensen trokken zich het lot van de slaven aan. Hun strijd leekt vaak hopeloos, maar deze abolitionisten – mensen die streven naar afschaffing van de slavernij – zouden er toch in slagen om in betrekkelijk korte tijd grote veranderingen voor elkaar te krijgen.

Slavernij in de 19de eeuw
Onze stichter, Kardinaal Lavigerie, was zo iemand. Uit brieven en rapporten van de eerste ontdekkingsreizigers en missionarissen kreeg hij hartverscheurende verhalen te horen. Het was bekend dat slavernij al eeuwenlang de vloek van Afrika, en vooral van Centraal Afrika, was geweest. Verslagen uit de 11de eeuw spraken al over Afrikaanse slaven, maar het is vooral vanaf het begin van de 19de eeuw onder Seyid Said, de sultan van Zanzibar, dat de slavenhandel enorme proporties aannam.

Slavernij in Zanzibar.

Straf, uitgemeten door een Arabische
meester, voor een klein vergrijp.
De balk woog 15 kilo en de jongen
kon slechts bewegen
door de balk
op zijn hoofd te dragen. Foto ca. 1890.

Voor Lavigerie kwam het nu in die brieven opeens zó concreet en schrijnend over, dat hij in 1888 in Europa zijn anti-slavernij campagne opstartte en zich daarmee aansloot bij een beweging die daar al op gang aan het komen was. Met zijn preken, vergaderingen en brieven en het oprichten van comités wist hij mensen voor deze zaak enthousiast te maken. In Europa stond de publieke opinie aan de kant van de antislavernijbeweging, en ook de regeringen van meerdere landen deden wat ze konden. In de moeilijk-toegankelijke en onveilige Oost-Afrikaanse gebieden was de situatie echter niet eenvoudig. Een aantal oud-zoeaven kwam Lavigerie te hulp, niet slechts om de missionarissen te beschermen op hun voettocht van de kust naar het binnenland, maar ook om, eenmaal ter plaatse aangekomen, zelfs met wapens in de hand, hen te blijven beschermen en de slavenjagers te verhinderen mensen weg te roven uit hun dorpen. Zo werd het in feite een oorlog tussen missionarissen en slavenhandelaars. Zolang slavernij zou blijven voortbestaan, zou de verkondiging van het Goede Nieuws van geloof, hoop en bevrijding grote obstakels en zware tegenwerking van de Arabische slavenhandelaren en hun Moslim huurlingen ondervinden. De Anti-Slavernij Conferentie in Brussel (1889-1890) was het begin van militaire expedities van Europese landen tegen slavenhandelaren zoals Tippu-Tip en Mohamed bin Khalfan, beter bekend als Rumaliza, die geleidelijk aan uit Zanzibar en ook uit het gebied van de grote meren werden verdreven.

Dientengevolge verminderde langzaamaan de invloed van die weerzinwekkende en mensonterende handel. De slavenhandel kromp in en na verloop van jaren ook het bezit van slaven.

Slavernij vandaag
Vandaag is slavernij overal officieel verboden en afgeschaft. De laatste landen waar dat gebeurde waren Saoedi-Arabië in 1962 en in Mauritanië in 1981. Paus Franciscus zei onlangs dat hoewel slavernij “formeel is afgeschaft”, er toch nog miljoenen mensen zijn die “van hun vrijheid beroofd zijn en gedwongen worden te leven in omstandigheden die grenzen aan slavernij”. In onze 21ste eeuw komen inderdaad nog steeds op-slavernij-gelijkende situaties voor, zelfs op grote schaal. Het afschuwelijke fenomeen van slavernij neemt vandaag vele vormen aan zoals mensenhandel, misbruik van migranten, prostitutie, kindsoldaten, dwangarbeid, uitbuiting van de ene mens door de andere, de slavenmentaliteit tegenover vrouwen en kinderen. Dat alles vanwege “een schaamteloze speculatie door gewetenloze mensen die gebruik maken van de vele conflicten in de huidige wereld, van de economische crisis en van corruptie”, zegt Franciscus. “Slavernij is een verschrikkelijke open wonde in het lichaam van de hedendaagse samenleving; een zeer ernstige wonde in het vlees van Christus!”

Men schat dat er meer dan 100 miljoen mensen wereldwijd nog steeds in slavernij leven en dat jaarlijks zo’n 27 miljoen mensen verhandeld worden; dat betekent méér slaven dan ooit in de wereldgeschiedenis. Deze mensenhandel is in het dagelijks spraakgebruik vaak inwisselbaar met de term ‘vrouwenhandel’. Het doel daarvan is seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting of een ander soort exploitatie. Het zijn vooral kinderen en vrouwen in ontwikkelingslanden, maar ook in Amerika en Europa, die het slachtoffer worden. Mensenhandel blijft schrikbarend groeien als een industrie, en komt in omvang op de tweede plaats na de drugshandel.

De kapitale winsten van mensenhandel zijn gelijk aan die van de wapenhandel, die jaarlijks maar liefst € 26 miljard op brengt. De paus wijt de gesel van de slavernij aan armoede, onderontwikkeling en uitsluiting, een gebrek aan toegang tot onderwijs of een gebrek aan werk. Ook wijst Franciscus de corruptie af van "mensen die bereid zijn alles te doen voor financiële winst". “Om het fenomeen van de moderne slavernij te bestrijden, zegt Franciscus, is het engagement vereist van de wereld van informatie, vorming en cultuur voor een vernieuwde samenleving, gefundeerd op vrijheid, rechtvaardigheid en vrede”. Paus Franciscus roept ‘Fort Europa’ op om het pantser van onverschilligheid af te schudden en vraagt om ‘globalisering van mededogen’.

Van Nigeria naar Italië
Op een vroege morgen in augustus zat ze te wachten voor de poort van het klooster. Al vóór haar 18de verjaardag was ze vanuit Nigeria dwars door de Sahara naar Europa gereisd en had 6 maanden in een bordeel in Denemarken doorgebracht. Nu had ze instructies gekregen om in de straten van Italië te gaan werken, maar had gelukkig weten te ontsnappen uit de handen van een pooier/landgenoot die haar voor de prostitutie geronseld had.

Ze had nu haar weg gevonden naar het klooster, Casa Rut geheten. Hier vond ze een ‘veilig onderkomen’, een asiel, opengesteld voor slachtoffers van vrouwenhandel door de Italiaanse Consolata Zusters.
Elisabeth , zo heet ze, is maar één van de honderdduizenden migranten die de gevaarlijke oversteek naar Europa gewaagd hebben in de voorbije jaren.

Prostitutie is niet nieuw. Niet ver van Casa Rut, in de oude Romeinse stad Pompeï, bevindt zich een toeristenattractie: een 2000 jaar oud bordeel, waar slaven uit het hele Romeinse Rijk de lokale clientèle ten dienste stonden en hun verdiensten afstonden aan hun meesters. Ook aan het begin van onze eigen 21ste eeuw zien we hetzelfde beeld: explosieve migraties bieden talloze kandidaten voor de seksindustrie. “Jonge vrouwen en kinderen zijn handelswaar geworden”, zegt zuster Bonetti, die de krachten van 250 zusters coördineert in meer dan 100 ‘veilig-onderkomen’-kloosters in Italië.

Elisabeth groeide op samen met vier broertjes. Haar familie kon haar scholing niet bekostigen. Toen ze 13 was ‘gaf’ haar moeder haar aan de eigenares van een kapsalon, maar waarschijnlijk verkocht ze haar. Daar ontmoette ze een man die haar vertelde dat hij haar kon helpen. Hij zou haar reis naar Italië betalen en zij zou terug betalen al ze eenmaal daar was. De vrouwen krijgen een ‘contract’ aangeboden, alsof ze legale arbeid verrichten, maar de voorwaarden zijn extreem. In doorsnee moeten ze € 60,000 terug betalen voor eten, onderdak en zelfs hun plek langs de straat. Voodoo rituelen binden de Nigeriaanse meisjes aan hun bazen, die hen met de verschrikkelijkste dingen bedreigen als ze hun contract verbreken.

Elisabeth was nog maar 17 toen ze in Italië aankwam. Ze kwam in een vluchtelingencentrum terecht voor volwassenen in plaats van een veilige faciliteit voor minderjarigen. Daar sliep ze en at ze, maar buiten die faciliteit ontmoette ze een Nigeriaanse man die vriendelijk tegen haar was, kleren voor haar kocht, haar maaltijden aanbood en beloofde haar verder te helpen. Met meer vertrouwen in haar landgenoot dan in de Italiaanse autoriteiten, ging ze met hem naar Denemarken op valse paspoorten. Na een paar weken in Denemarken, vertelde hij haar: “Van nu af zal je moeten werken.” In het bordeel verdiende ze € 100 per beurt, maar het geld ging allemaal naar hem. Eenmaal terug in Italië ontsnapte ze en sprong in de eerste de beste trein die ze zag. Onderweg vroeg ze hulp en een van haar medepassagiers begeleidde haar naar Casa Rut waar de zusters haar ’s morgens om 8 uur vonden. Elisabeth kwam in Casa Rut aan een paar dagen na haar 18de verjaardag en binnen een maand verkregen de zusters via de Nigeriaanse Ambassade en de Italiaanse regering een verblijfsvergunning voor haar. Een van de weinigen met wat geluk.

Mary is een andere Nigeriaanse van 31. Zij bleef op straat vanwege zo’n zelfde contract. Zij en haar broers en zusjes werden wees op heel jonge leeftijd. Ze weet niet meer hoe ze de vrouw ontmoette die haar in Lagos ronselde. “Aanvankelijk zag ik haar als een engel, gezonden van boven af om me te helpen. Ze bood me een beter leven aan. Je zult kunnen werken en je jongere broers en zusjes helpen.” Ze was 25 toen ze in het vliegtuig stapte naar Italië, maar toen ze daar aankwam werd het een heel ander verhaal en kreeg ze te horen dat er geen werkgelegenheid was behalve in de prostitutie. Ze dacht nog kansen te hebben omdat haar ‘madam’ in Nigeria was, maar voelde zich gebonden door het contract. Ze kreeg te horen: “Je kunt doen wat je wilt, zo lang je mijn geld maar terugbetaalt.” Dat geld ging naar Nigeria via een ondergronds systeem van transfers. Criminele smokkelaarsnetwerken zijn internationaal. Na 8 maanden op straat probeerde ze te ontsnappen, maar haar jongere familieleden in Nigeria werden bedreigd. Twee jaar geleden wees iemand haar de weg naar de zusters van Casa Rut, in de buurt van Napels. Zij vertrouwde zich toe aan de zusters en de politie en sindsdien, na diverse juridische stappen, stopte de bedreigingen.

Zuster Bonetti zet de deuren van haar klooster wijd open om vrouwelijke migranten op te vangen en hen zo bescherming te bieden. De zusters bezoeken een ‘identificatie- en uitzetcentrum’ voor migranten die geen documentatie hebben en waarvan velen geen idee hebben van hun rechten. Of ze bezoeken hen in een van de straten van de buitenwijken van Rome. Ze brengen thee mee als het koud is of water bij warmer weer. Zelfs paraplu’s voor als het regent. “We benaderen hen in hun taal , zegt Zr. Monica, die zelf Nigeriaanse is, de taal van de liefde.” Er zijn er niet veel die meteen weg willen uit dat circuit: “Later, als ik eenmaal wat geld heb, kan ik hier weg. Nog twee of drie jaar.” Littekens van sigaretpeuken en andere tekenen van misbruik zijn duidelijk zichtbaar; ze zijn gewond, ziek of zwanger, opgenomen in een ziekenhuis; ze geven zich aan bij de politie; het kan hun niet meer schelen of ze gerepatrieerd worden met alle schande en gevolgen van dien.

Mary woont nu met haar twee zoontjes en een andere vrouw in een appartement van de zusters en werkt in een coöperatief dat werk biedt aan deze vrouwen. “Ik ben onder mensen die van mij en mijn kinderen houden”, zegt Mary. Toch zou ze graag naar Nigeria teruggaan, als ze de kans kreeg: “Ik hoop eens op een of andere manier terug te kunnen betalen wat ik allemaal ontvangen heb.” Elisabeth en Mary zijn maar twee van de talloze migranten.

Mensenhandelaars runnen miljoenenbedrijven.

Mensensmokkel bloeit en laat zich moeilijk uitroeien. Smokkel was er altijd, en zal er altijd zijn. Vindingrijke smokkelaars zien steeds nieuwe kansen en lachen Europa gewoon uit. Zij werken net als touroperators. Er zijn grote netwerken van ondergrondse reisbureaus. Grote organisaties, kleine groepjes en eenlingen, die allemaal samenwerken. Ze doen aan marketing, hebben eigen bureautjes en je vindt bemiddelaars in vluchtelingenkampen of bij busstations. En ze bieden een reis aan voor elk budget. Wie geld heeft, kan met het vliegtuig. Geen geld? Dan ga je derde klas in een bootje en loop je risico.

De grote jongens in de business zijn mannen die vanuit landen als Turkije en Egypte soms 6 of 7 miljoen dollar per jaar verdienen door vluchtelingen de Middellandse Zee over te laten varen. Een van de grootste vissen is Muammer Küçük, een Turk die alle segmenten van de markt beslaat. Hij organiseert vrachtschepen vanuit Turkije voor rijkere Syriërs en gammele bootjes voor de Afrikanen die soms jaren reizen voordat ze onderweg genoeg geld hebben verdiend om de Noord-Afrikaanse kust te bereiken. Hij bedacht ook het smokkelen per luxe jacht - lekker onopvallend. De laatste tijd zijn ook amateurs in Libië aan de slag gegaan. De chaos in dat land is zo groot en het verlangen naar een nieuw leven in Europa zo enorm, dat veel Libische klungelaars zich op de markt voor mensensmokkel hebben gestort. Dat er zoveel doden vallen kan hen niet schelen.

Voor de grote smokkelbazen ligt dat anders. Mond-tot-mondreclame levert nieuwe klanten op, dus het is in hun belang mensen in leven te houden. Een Egyptische smokkelaar die het hele traject van sub-Sahara Afrika via Egypte en Libië naar Italië verzorgde, vertelde: “Dit is een bedrijf, en dus een kwestie van goede reputatie. Die wil ik niet kwijt, ik wil niet dat mensen onderweg sterven”.
Smokkelaars werken beter samen dan Europese overheden. Ze vertrouwen elkaar en zijn snel. Ze weten precies waar het in de EU aan schort. Een van hen zei: “Wij leven van Europa‘s onmacht. Als Europa ons probeert tegen te werken, groeit onze business alleen maar. Dan stijgen de prijzen en verdienen we meer. Wat kan Europa doen? Vluchtelingen ontmoedigen een boot te nemen? Dat werkt niet. Veel migranten zeggen: “Ik ga dood als ik níet ga; ik kan beter op de Middellandse Zee omkomen dan thuis’”. Dus de vraag is oneindig. Het is haast onmogelijk om de smokkel te stoppen, tenzij je de kloof tussen rijke en arme landen dicht.

Het is ironisch dat we dat van een crimineel moeten horen. In feite zegt hij: ‘Schep een rechtvaardiger samenleving waar iedere mens een eerlijk deel krijgt van ’s werelds rijkdom!’

Piet van der Pas – uit diverse bronnen



Al langere tijd besteedt de katholieke kerk, en met name congregaties van vrouwelijke religieuzen, aandacht aan mensenhandel. Veel zustercongregaties werken samen op het vlak van bewustwording, preventie en vooral hulp aan slachtoffers. Het gaat om vrouwen die worden verhandeld in de prostitutie, en om gedwongen arbeid, bedelarij, gedwongen huwelijken, illegale orgaanhandel en ander vormen van uitbuiting. Vrouwen en kinderen vormen de grootste groep slachtoffers.

Op het verzoek van Paus Franciscus riepen de Pauselijke Raad voor Migranten, de Pauselijke Raad voor Gerechtigheid en Vrede, en de Internationale Unie van Hogere Oversten 8 februari uit tot ‘Internationale Dag van Gebed en Bewustwording tegen Mensenhandel’. Waarom? Omdat op die dag de kerk Josephine Margaret Bakhita herdenkt, een vroegere slavin, die intrad bij de Italiaanse Zusters van Canossa en 45 jaar lang in Italië werkte. Zij werd geboren rond 1869 in de streek van Darfur, in Sudan, uit een invloedrijke familie van het Daju volk. Als klein meisje werd zij gekidnapt door Arabische slavenhandelaars, werd gedwongen 960 km. naar El Obeid te lopen en was al twee keer verkocht voor ze daar aankwam. Zij werd gedwongen zich tot de Islam te bekeren. In de 12 jaar daarna werd zij opnieuw drie keer verkocht en tenslotte weggegeven. Door het trauma van haar ontvoering vergat ze zelfs haar eigen naam en nam de naam van ‘Bakhita’ aan, Arabisch voor ‘geluk’ (Swahili: ‘bahati’)! In El Obeid werd zij het eigendom van een rijke Arabische koopman, die goed voor haar was, maar diens zoon mishandelde haar zo erg dat zij zich een maand lang niet kon verroeren. Haar vierde eigenaar was een Turkse generaal wiens vrouw en schoonmoeder bijzonder wreed waren voor al hun slaven en slavinnen. Bakhita schreef later: “Ik herinner me geen enkele dag zonder een of andere verwonding of letsel. Vóór een wond kon genezen kreeg ik elders weer een andere.” Zij had 114 littekens van snijwonden op haar borsten, buik en armen. In 2000 is zij heilig verklaard als moderne Afrikaanse heilige en als aanklacht tegen de wreedheid van de slavenhandel.
Diverse bronnen


TSJAAD: Moslims, Christenen, en Staat voor Vrede
Het in 2009 begonnen ‘Interconfessionele Platform van Tsjaad’ (bestaande uit Moslims, Katholieken, en Evangelisten) organiseerde op 25-28 november 2014 studiedagen in Ndjamena, met afvaardigingen uit Mali, Nigeria, Kameroen, en Centraal Afrika. Dat Platform vormt religieuze leiders en opinievormers om een harmonieuze samenleving op te bouwen via bijeenkomsten, werkgroepen, discussies en de media, gebaseerd op waarden uit hun heilige boeken zoals verdraagzaamheid, dialoog, wederkerig respect tussen de geloofsgroepen zowel onderling, als in de hele samenleving.

De regering vond dit zo’n goed idee dat het in 2011 de 28ste november uitriep tot Nationale Dag voor Eenheid en Vredige Samenleving. Sindsdien beleggen die 3 geloofsgroepen die Dag, om in aanwezigheid van regeringsleiders, op te roepen tot verzoening, vrede en gerechtigheid. Regelmatige beleefdheidsbezoeken tussen leiders van de diverse geloofsgroepen zijn een uitdrukking en tevens bron van Liefde, alsook een middel tot communicatie, informatie en elkaar beter leren kennen.
Adrien Sawadogo M.Afr 17-12-2014.

TANZANIA: Tekstboeken voor Scholen

‘Airtel Tanzania’ heeft door zijn Ondersteuningsprogramma voor Scholen (Shule Yetu) wiskundeboeken gedoneerd ter waarde van € 7.000,- aan Middelbare scholen in Makete District, Njombe provincie. Met name: Iwawa, Kipagalo, Mlondwe, Makete, en Iperere. Minister van Staat, Dr. Binilith Mahenge, zei dat dit de inspanning van de regering ondersteunt om het onderwijs te verbeteren, in lijn met de campagne van President Jakaya Kikwete om de exacte vakken te verbeteren in de openbare lagere en middelbare scholen. "Ons land zal zich snel ontwikkelen als we efficiënt investeren in het onderwijs". Airtel Manager, H. Straton Mushi, zei dat het ging om chemie, fysica, en wiskundeboeken. "Dit is onderdeel van onze programma’s ter ondersteuning van de inspanningen van de regering om de belangstelling van studenten te verhogen voor de exacte vakken".
Daily News 20-11-2014.

KENIA: Negentienjarige Ondernemer
De ‘Anzisha (=Begin) Prijs’ wordt in Kenia toegekend aan 15 tot 22-jarige ondernemers die innovatieve of creatieve ideeën aandragen met een positieve uitwerking op de gemeenschap. Tom Osborn uit Kenia, is pas 19 en ontving die prijs voor 2014. Hij werd daarmee een van ‘s werelds top jonge-ondernemers. Hij richtte ‘GroenKool’ op en produceerde ‘schone-energie houtskoolbriketten’ voor kookvuren, die zowel gezonder zijn als langer branden. Ze zijn gemaakt van landbouwafval zoals suikerriet, geven 90% minder rook af en produceren 60 % meer energie dan gewone houtskool. "We moesten gratis monsters uitdelen, want mensen veranderen niet graag", zie hij. "De prijs is de belangrijkste factor voor klanten. Ons product is beter, maar het mag niet te duur zijn". ‘Groenkool’ begon 30 kg briketten per dag te maken, toen 50, toen 150. In 2014 bouwden zij een fabriek die 2.000 kg per dag fabriceert, en kan worden opgewaardeerd tot 3.000 kg. Er werd een team van universiteitsstudenten voor onderzoek en ontwikkeling op gezet om eigen ‘Groenkool-kachels’ te ontwerpen.
Cape Town 30-1-2015.

KENIA: Basisschoolleerling wordt succesvolle melkveehouder
Isaac Mwangi uit Kenia, nu 26 jaar oud, kon in 2003 niet naar de middelbare school omdat hij geen schoolgeld had. Hij kreeg een baantje als theeplukker, plukte 20 kg voor 60 cent per kilo en verdiende dagelijks € 12,-. Hij ging er mee door tot hij 3 jonge stieren kon kopen voor € 30,-per stuk. Na een jaar verkocht hij ze voor € 357,- en kocht een melkkoe voor € 328,-.

Inmiddels heeft hij 4 koeien; verkoopt dagelijks 70 tot 80 liter melk aan een hotel in de stad en verdient ongeveer € 675,- per maand. Hij verbouwt Nappiergras en het blad van de zoete patat voor veevoer en vult dat aan met melkveevoer. Na aftrek van zijn onkosten en het € 48,- maandsalaris van zijn arbeider, zet hij tussen de € 540,- en € 580 maandelijks op de bank. Om zijn inkomen te verhogen runt hij bovendien een motor-taxidienst. Hij is begonnen met de bouw van een 3-slaapkamer stenen huis, en hoopt binnenkort te huwen. "Ik heb niet veel vervelende verrassingen, omdat ik nauw overleg met de veearts, die 2 maal per maand de koeien komt controleren, en die ik altijd raadpleeg over elke afwijking of ziekte die ik bij mijn koeien zie", legde Mwangi uit. Hij wil zijn koeien uitbreiden tot 15, zodat hij dagelijks 200 tot 300 liters melk kan krijgen en een biogas installatie kan installeren. Daarna nog graag een auto met laadbak!
The Star 3-2-2015.


Nyani haoni kundule huona kundu la mwenziwe.

Een aap ziet zijn eigen achterwerk niet, maar wel dat van zijn vrienden.
(D.w.z. het is gemakkelijker andermans fouten te zien
dan die van jezelf;


Swahili spreekwoord)


Langzaam maar zeker leren we het…
In Dongen zijn we nu al een half jaar in een rouwproces van afscheid- nemen-van-een-huis. Er staat en hangt van alles nog uit Boxtel, van de Burgakker, van ’s Heerenberg, van al die huizen en huisjes, die we gehad hebben in de laatste 100 jaren. Enerzijds willen we het behouden, anderzijds moet je beslissingen gaan nemen om afscheid te nemen.

Onze broers en zusters, zitten met hetzelfde probleem. De kinderen verhuizen naar witgekalkte woningen, waar ze zich het beste thuis voelen zonder familieportretten en nostalgische schilderijen, en de ouders blijven met zolders en kamers en kelders en schuurtjes vol spullen zitten.

Vandaar dat wij al jaren geleden het besluit hebben genomen om ons verleden op te bergen in de St Agatha’s archieven en in de archieven van ons Generalaat in Rome opdat er in de toekomst nog gebruik van zal worden gemaakt.

En zo zijn we, voorzichtig, met veel beraad en vergaderen, afscheid aan het nemen van ons laatste huis in de Nederlandse sector. Zo zullen we als missionaire groep, kunnen afsluiten, zoals we begonnen zijn: met geen bezittingen, arm maar niet behoeftig. Wat we hadden en wat we hebben gehad, is nu terecht gekomen in onze sociëteit, waar we ons eens allemaal aan hebben verbonden.


Vooraankondiging:
Reünie op zaterdag 3 oktober 2015 bij de Witte Paters,
Modestusstraat 20, 5101 BP DONGEN, Telefoon 0162 - 313845

Voor deze reünie worden uitgenodigd:

  • Alle oud-studenten met echtgenote / partner
  • Alle in Nederland vertoevende Witte Paters en Broeders
  • Alle oud-Witte Paters / Broeders met echtgenote /partner.

De ontvangst is om 10:00 uur gevolgd door de Eucharistieviering om 11:00 uur. De afsluiting zal rond 16:00 uur liggen.
In juli/augustus zullen weer schriftelijk nadere mededelingen worden rondgestuurd met gelegenheid voor aanmelding. Dan zullen ook de bedragen voor contributie en voor het bijwonen van de reünie worden aangegeven.

Met vriendelijke groet,
Kees (C.H.N.) Veenhof, secretaris/penningmeester;
Herenweg 83 A,
2105 MD Heemstede.
Telefoon 023 - 5281101.

LET OP: nieuw email-adres: veenhofc@ziggo.nl
Verwijder s.v.p. de email-adressen met telfort en/of tiscali.


  • 27-2-2015 te Moergestel: Nellie Pijnenburg - van de Zilver, schoonzus van † Jan en † Gerard Pijnenburg.
  • 17-03-2015 te Bergen op Zoom: Cor van der Linden, broer van pater P. v.d. Linden.
  • 23-03-2015 te Vlaardingen: Willy van der Steen, broer van pater Henk v.d. Steen
  • 17-04-2015 te Maarheeze: Henk van Dalen, broer van † pater Kees van Dalen.

We kunnen enerzijds trots zijn op onze eigen missie-geschiedenis in Nederland, trots ook op die jongemannen, de zouaven, die het eertijds opnamen voor de Paus; enkele van deze zouaven zijn nadien met onze eerste missionarissen opgetrokken om hen te beschermen tegen de Arabieren die van vrije mensen slaven maakten; zij hebben zich ingezet voor bevrijding van mensen uit verschillende vormen van slavernij; anderzijds moet je ook vragen durven stellen bij de politieke onwil van Europa, om de moderne slaven, d.w.z. medemensen die behandeld worden als slaven, moderne slaven dus, op te vangen en onderdak te bieden.

Als groep missionarissen zijn we misschien wel te oud om onze stem nog te laten horen. Maar er zijn veel jongeren en anderen die niet zo jong meer zijn, die toch nog wat zouavenbloed in hun aderen hebben vloeien, die op heel andere wijze erop uit trekken om alles wat naar slavernij riekt op te sporen en uit te roeien. Dat gebeurde, en dat gebeurt nog steeds. Wij hopen dat onder de meer dan 500 studenten die momenteel in onze Witte-Paters-opleidingen in Afrika verblijven, er velen zullen zijn die hun leven zullen inzetten voor de totale bevrijding van de Afrikanen, die geboeid en gebukt gaan onder economische onderdrukking, uitbuiting en andere flagrante onrechtvaardigheden.

Wim Wouters, W.P.

Portfolio


[1Ontleend aan middeleeuws latijn sclavus; mens die eigendom is van een ander; lijfeigene; eerder al Slavus, "iemand van lavische afkomst".

[2In de middeleeuwen kenden grote delen van Europa nog diverse vormen van slavernij. Verdun had rond 800 een grote international slavenmarkt.