Homepagina > Nederland > Contactbrieven > Contactbrief 4e kwartaal 2013. (nr. 190)

Contactbrief 4e kwartaal 2013. (nr. 190)

maandag 23 december 2013, door Webmaster


.-.-.-.-.-.-.-.-.

WOORD VOORAF......
W.Wouters
*

STRAATKINDEREN in
Afrikaanse steden......
*

Thabit......
*

Kerstwens......
*

ONZE OVERLEDENEN.....
L. Degenhart......
M. Balemans......
*

VOWP......
*

AFSCHEID VAN STERKSEL......
*

WISSELING VAN DE WACHT
*

DODENHERDENKING......
*

AANTAL NEDERLANDSE PATERS......
*

NA BIJNA EEN JAAR......
*

HET LAATSTE WOORD......
*
.-.-.-.-.-.-.-.-.



EEN WOORD VOORAF…

In 1995, in onze parochie van Lusaka, Zambia, kreeg een groepje van tien kinderen wat lesjes van een vrijwilligster in een soort kippenkooi. Zo waren ze zinvol bezig en zij waren van de straat. Want het waren straatkinderen. Hun ouders waren overleden aan Aids, en hun oude grootmoeder zat de hele dag langs de weg om wat tomaten en uien te verkopen, om zo wat geld bij elkaar te scharrelen voor het avondeten. Tegen onze kerk aan stonden wat gebouwtjes getimmerd, en die mochten zij gebruiken als klaslokaaltje. Daar kregen ook hun schriftjes, potloden en gummen een veilige plaats. Van toen af volgden ze een officieel project voor straatkinderen: ZOCS: Zambia Open Community School.

Enkele jaren later deden ze alle tien examen. Tina behaalde de beste punten en de directrice van een protestante meisjesschool bood haar een plaats aan in haar school. Stel je dat voor: zes jaar naar een pensionaat, ze had nu iedere dag drie keer eten, een bed om in te slapen, en de voordelen van samen te zijn met meisjes van gewone gezinnen! Na zes jaar: zeer goed geslaagd, de deur van de universiteit stond open. Ze koos voor een creatief beroep: binnenhuis architectuur. Ze is nu afgestudeerd, getrouwd met een zakenman, en runt nu een bedrijfje waar Afrikaanse voorwerpen worden gemaakt. Kinderen studeren nu op het schooltje waar ze zelf begon, en leren van haar om met hun handen creatief bezig te zijn. In november 2012 was ik er op bezoek. Ze kwam me groeten en gaf me enkele van haar heel mooie beeldjes. Dit is de wonderlijke geschiedenis van zo maar een straatkind, dat goede mensen op haar pad ontmoette die van haar een aanwinst gemaakt hebben voor de gemeenschap.

Wim Wouters, M.


STRAATKINDEREN IN AFRIKAANSE STEDEN

“STRAATKINDEREN” worden ze genoemd, hoewel ze dat zelf niet graag horen. Dikwijls hele jonge kinderen, ‘schoffies’ in lompen, op blote voeten, rondzwervend, bedelend, zwerfkatten eigenlijk; gedumpt op de vuilnisbelten van Afrikaanse steden zoals Nairobi, Kinshasa, Dar es Salaam of Ouagadougou. Ze leven op straat, trachten te overleven; slapen op stukken karton, in kerkportalen, op treinstations of onder bruggen. Verstoten, vervreemd van hun families; ze komen uit sloppenwijken, maar druppelen ook bij tientallen de stad in, komen van het platteland, ver weg, liftend in vrachtwagens of als verstekelingen in treinen. Aidswezen, ontsnapte kindsoldaten en talloze anderen. Gevlucht voor armoede, onverschilligheid, verwaarlozing, mishandeling en soms ook voor seksueel misbruik door ouders of omgeving. Hun leven is keihard, de bedreigingen zijn talrijk, hun overlevingskansen beperkt.

Aan zichzelf overgeleverd, weten ze zich te ‘redden’, dank zij kleine klusjes; ze bezorgen, bestellen, worden schoenpoetsertje, bewaken motoren of auto’s, krijgen een paar centen voor het wassen van voorruiten van auto’s die soms lang stilstaan bij de stoplichten. Hun overlevingsinstinct en veerkracht is sterk. Een klein aantal dat geluk heeft belandt in opvangcentra van ngo’s of kerkelijke en andere charitatieve instanties. Anderen belanden in de prostitutie, jeugdcriminaliteit of raken aan de drugs; onbelemmerd door enige sociale controle, gooien ze alle regels en wetten overboord en leven soms in gewelddadige en stelende jeugdbendes, groeien uit tot een ware sociale plaag. Onbeschermd, zijn ze ook gauw slachtoffer van misbruik. Ze incasseren klappen en scheldpartijen van winkeliers, maar ook van ordebewakers en worden achterna gezeten door politieagenten. Prostitutie en mensenhandel is een bloeiende industrie geworden op het Afrikaanse continent. Jonge meisjes worden ontvoerd, komen in bordelen terecht.

Ze vinden elkaar op straat, zoeken hun toevlucht bij elkaar, in de groep, als in een nieuwe familie, bij gebrek aan beter. In een groep biedt je gemakkelijker het hoofd aan dagelijkse moeilijkheden en is het gemakkelijker in je basisbehoeften te voorzien. De groep compenseert het gebrek aan affectiviteit waaraan de meerderheid lijdt. De groep vult een leegte, vervangt de echte familie. Om de broederlijke band te versterken krijgt bijna ieder een bijnaam; van meet af aan staat hij onder die naam bekend. Niet allen vervallen tot diefstal of prostitutie; dat komt pas als de gelegenheid zich voordoet: een rosse buurt vlakbij, dwang van de leiders van de groep. Zo’n kind wordt groter, verandert lichamelijk; medelijden dat hij als klein kind bij de burger opwekt maakt plaats voor wantrouwen, angst en afwijzing. Hij krijgt minder toegeworpen, moet nieuwe middelen zoeken om te overleven.

Hij riskeert ondervoeding, huid- of longziekten, seksueel overdraagbare aandoeningen (STD), maar ook ongelukken door onzinnige weddenschappen, ongezonde leefplekken, drugsgebruik: zijn waakzaamheid en reflexen nemen af. Zijn zwaarste bedreiging komt van volwassenen: de straat is gewelddadig; hij moet constant alert zijn. Door zijn slechte reputatie en kwetsbaarheid, is hij het mikpunt van afpersing en misbruik door groteren. Wie beschermt hem? Wie maakt zich druk om zijn arrestatie, zijn verdwijning, ziekte of dood; wie raakt daar verontwaardigd over? Binnen de groep kameraadjes vecht hij om te overleven, zijn woonplek te beschermen, te ontsnappen aan de razzia’s van de politie.

Ieder kind, om harmonisch te kunnen opgroeien en zich ontwikkelen, snakt naar affectie en erkenning. Maar de spiegel die het straatkind zelf door de wereld voorgehouden krijgt, geeft een uiterst negatief beeld en zijn gevoel van eigenwaarde daalt dan ook tot een dieptepunt. Toch manifesteren straatkinderen buitengewone kwaliteiten: aanpassingsvermogen, veerkracht en weerstand tegen vijandelijkheden, ze weten zich bijna overal uit te redden; ze zijn initiatiefrijk, tonen edelmoedigheid voor elkaar, hebben gevoel voor saamhorigheid en eergevoel en houden zich aan een gegeven woord. Toch zijn straatkinderen een schande in de stad der welgestelden, die zich met een geldstuk of een wegwerpgebaar van hen af maken; die schandvlek raakt hun eigen gemakkelijke leventje nauwelijks, besmeurt hun smetteloze kostuum niet en het vuil van die kinderen blijft niet kleven aan hun glimmende auto’s.

Overleven, dat is het probleem. Op straat wonen betekent: nooit naar voldoening eten, op de meest ongezonde plekken gaan liggen om te slapen, het geweld van de groteren weerstaan, ontkomen aan de zweep van de ordebewakers, onbemind en onbeschermd opgroeien zonder begeleiding, geen toegang hebben tot scholing of medische hulpdiensten. Straatkind-zijn betekent alle menselijke waardigheid verliezen, zelfs vóór hij ooit van zijn kind-zijn en jeugd heeft kunnen genieten.

De straat waar hij woont is de plaats waar hij de meest intieme dagelijkse handelingen verricht. Geen enkel kind kan op de duur zijn slaapplek, zijn toilet of zijn seksualiteit verdedigen. Zijn eigen lichaam is trouwens het enige wat hij bezit, zijn enige onvervreemdbare erfgoed. Daarmee geeft hij zich over aan de genoegens maar ook aan de ellende van de straat.

’s Nachts zwerft de een veelal rond, verbergt zich bij het minste gevaar, verstopt zijn angst en zijn eenzaamheid in de nachtelijke ambiance, wanneer muziek, seks en alcohol het aanzicht van de grote stad veranderen. De ander slaapt liever dichtbij de neonlichten van de supermarkten dan in de verontrustende schaduwen van de nacht. Later vinden ze elkaar weer op afgesproken plekken, gebruik makend van een soort geheimtaal die zij alleen verstaan.

Drugsgebruik is een van de overlevingsstrategieën waaraan velen van hen zich te buiten gaan. Ze zoeken de goedkoopste en gemakkelijkst verkrijgbare middelen. Ze sniffen of slikken vluchtige substanties zoals lijm, maar gebruiken ook alcohol of tabak, in mindere mate cannabis en bepaalde medicijnen. Ze inhaleren vooral lijm, het hoofd gedoken in een plastic zak, en vergeten hun hongergevoel en de pijn van een wond die niet geneest. Het geeft hen moed bij bedreigingen en ontneemt hen het schaamtegevoel als zij vuilnisbakken doorzoeken naar etenswaar. Het geeft hen moed en zelfvertrouwen de overstap te maken naar de kleine misdaad.

Zo’n kind wijzen op zijn wandaden en de gevaren van verslaving, hem bang maken of hem een schuldgevoel aanpraten, leidt niet tot gedragsverandering. Er staan veel obstakels in de weg van re-integratie in de maatschappij, maar de beste manier lijkt nog altijd hem een beroepsopleiding aan te bieden die hem helpt de stap te maken naar de arbeidsmarkt. De stap van de straat naar een opvangcentrum waar regels en gedragscodes gelden zijn echter uitermate moeilijk. De roep van de straat, waar sterke affectieve banden blijven lokken, is sterk. Ervaring leert dat de psychische nood, waarin het straatkind verkeert, het voornaamste obstakel is tot re-integratie in de maatschappij: het steeds weer terugvallen in zwakheden, zijn gebrek aan zelfvertrouwen, zijn onvermogen bepaalde moeilijkheden te overwinnen, zichzelf nutteloos vinden en zich niet in staat achten tot een beter leven, dat alles ontmoedigt hem en hij laat het integratieproces voor wat het is en gaat weer de straat op.

De goedwillende buitenstaander/hulpverlener van zijn kant, moet – om te beginnen – af van het negatieve imago van de ‘streetkids’: hij moet het beeld van hun asociale, weerspannige, gewelddadige, agressieve karakter en dat van hun vieze aanblik loslaten. Hij moet eerder uitgaan van hun sterke punten, want het straatkind is niet asociaal, weerspannig, gewelddadig of agressief van nature. Hij wordt dat dikwijls wel omdat het milieu waarin hij opgroeit dat van hem eist, wil hij overleven. Wie daarmee geen rekening houdt, veroordeelt hem en laat hem over aan zijn lot. Positieve benadering kan zeldzame kwaliteiten bij hem doen ontluiken waaruit munt geslagen kan worden. Toch zijn zij die succesvol re-integreren in de maatschappij veruit in de minderheid. Weinig van deze kinderen krijgen een voorkeurbehandeling van regeringen die toch al economische en politieke crises doormaken. Zonder opleiding zijn hun toekomstperspectieven heel beperkt. Meestal wordt deze ‘last’ dan ook overgelaten aan Ngo’s, charitatieve instellingen en kerken, terwijl deze kinderen toch ’s lands volwassenen van morgen zijn. Veel kinderen krijgen een aanbod om monteur, timmerman of kleermaker te worden; er zijn er niet veel die het aanbod aannemen. Diefstal en verkoop van een gsm levert nu eenmaal méér op dan een beroep in een ver verschiet……

(P. van der Pas; bron: ‘Voix d’Afrique’)


HET VERHAAL VAN THABIT, EX-STRAATJONGEN.

Mijn naam is Thabit, het Swahili woord voor ’Sterk’. Ik was thuis de jongste. Ik had één broer en twee zusjes. Toen ik nog maar een jaar of vier was joeg vader mijn moeder het huis uit, iets wat we al hadden zien aan komen omdat zij geregeld onenigheid hadden. Ik vond het heel erg, want ik hield veel van mijn moeder. Wat later trouwde vader een andere vrouw, maar met haar konden wij vieren maar moeilijk overweg. Zij was onvriendelijk voor ons, wij moesten constant allerlei zware klussen voor haar opknappen en ik werd dikwijls geslagen.

Wij woonden in Kigoma, een stad van zo’n 135.000 inwoners in het westen van Tanzania, gelegen aan de oevers van het Tanganyika-meer. Thuis hadden wij het niet slecht, want mijn vader had velden, waarop hij mais, bonen, suikerriet, bananen en palmolie verbouwde. Sommigen van mijn vriendjes gingen naar school, maar ik niet. Vanaf een jaar of zes/zeven, trok ik het liefst de velden in om de geiten en schapen van mijn vader te hoeden en vooral om toch maar uit de buurt van mijn stiefmoeder te zijn.

In 1993, toen ik 10 was, scheidde papa van mijn stiefmoeder en ging zij bij ons weg. Wij waren daar wel blij om. Van toen af aan gingen mijn twee zusjes naar school en mijn broer ook, maar hij heeft de school nooit af gemaakt. In 1996 ging papa voor 9 maanden de gevangenis in, ik weet niet waarom. Van toen af ging thuis alles fout; niemand zorgde voor ons, niemand keek naar ons om en wij hadden honger. Het was toen dat ik besloot van huis weg te lopen. Kigoma waar wij woonden lag aan het einde van de spoorlijn uit Dar es Salaam, helemaal aan de oostkust, wel 1000 kilometer weg. Ik had veel van Dar es Salaam gehoord en wilde de ’wonderen’ van die stad wel eens zien. Nog vóór vader uit de gevangenis was, verstopte ik me in de trein op weg naar Dar. Ik was maar klein en kroop weg onder de stoelen. Onderweg was het ergste wel de honger, maar een van de reizigers had een kartonnen doos vol met gedroogde vis onder zijn stoel staan en daar heb ik er maar een paar uit gebietst om mijn ergste honger te stillen. De reis duurde twee dagen en voortdurend was er de spanning, want ik kon elk ogenblik ontdekt worden. Goddank ben ik goed aangekomen.

Eenmaal in Dar es Salaam wist ik echt niet wat te doen. Ik had nog steeds erge honger en kende daar niets of niemand. Op het station zag ik heel veel politiemannen in uniform en het was net of ze het allemaal op mij gemunt hadden. Overal reden auto’s, zoveel dat ik bang was om de weg over te steken. Ik klampte een jongen aan met een ijscokarretje; ik zei hem goedendag en zei dat ik werk zocht. Hij had medelijden met mij en wilde wel helpen. Hij nam me mee naar Kigamboni aan de haven, en die nacht sliep ik in het klaslokaal van een vervallen schooltje. Daags daarna ging ik weer op stap met diezelfde jongen om ijs te verkopen voor zijn baas. Bij het pont aan de haven ontmoetten we die baas, een man van het eiland Pemba die bereid was me werk te geven, maar hij moest wel weten wie ik was en waar ik woonde. Mijn maatje zei toen maar gauw dat ik zijn jongere broertje was en dat ik helemaal te vertrouwen was. Daags daarna begon ik te werken voor die man uit Pemba: ik moest twee karretjes ijs verkopen per dag, maar dat bleek veel te moeilijk want ik kende de stad niet. Na een paar dagen op en neer gelopen te hebben tussen het pont en het postkantoor aan de haven, moest ik het opgeven. Ik ging aan het zwerven en kwam terecht bij een groep jongens die aan het zwemmen waren in het vieze water van de haven. Die dagen waren heel zwaar want ik wist niet waar ik kon slapen of eten.

Bij het pont deed ik de afwas voor een vrouw die in een stalletje eten verkocht aan voorbijgangers. ’s Nachts sliep ik op het strand bij de haven. Later ontmoette ik weer andere jongens bij de Avaron Cinema niet ver van de kathedraal van St. Joseph. Ik raakte bevriend met enkelen van hen en van hen leerde ik trucjes om aan geld te komen: we bedelden langs de Maktaba Straat, we pasten op auto’s, we wasten auto’s en we vroegen om eten bij de Indische handelslui van Upanga. Ik heb zelfs een tijdlang als een invalide op mijn knieën door de straat gekropen om meer geld te krijgen, maar ben daar mee opgehouden toen mijn knieën te veel pijn gingen doen.

Het leven op straat is keihard, maar het ergste was wel ’s nachts. De politie patrouilleerde dan en we werden dikwijls opgepakt en naar het politiebureau gebracht waar we de vertrekken en de omgeving moesten vegen. ’s Morgens werden we dan weer vrij gelaten. Ook herinner ik me dat we eens in het portaaltje van het postkantoor sliepen, toen een bewaker me afgetuigd heeft met een zwaar stuk elektriciteitsdraad zodat ik de striemen op mijn rug had. Toen ben ik maar weer op het strand gaan slapen. ’s Nachts kon het ook erg afkoelen en ik dank God dat ik nooit ernstig ziek ben geworden.

Op een dag zat ik op het muurtje rond het plein van de kathedraal, toen een kleine rooie Suzuki stopte met daarin een man en een vrouw die mij riepen. Ik kende ze niet en zette het op een lopen. Later hoorde ik van mijn vriendjes dat het maatschappelijk werkers van het Dogodogo-opvangcentrum waren, die kinderen van de straat haalden en hen onderdak gaven. Daags daarna ben ik er naar toe gegaan en van toen af heb ik daar een lange tijd gewoond en ben ik naar school kunnen gaan waar ik goed mijn best gedaan heb. Later ben ik in een nieuwe tehuis in Kigogo terecht gekomen. Op een gegeven ogenblik betaalde Dogodogo zelfs een reis voor mij om mijn vader te bezoeken in Kigoma die ik al lang niet meer gezien had. Die was erg blij me terug te zien en vond het goed dat ik terug ging naar Dar om de school af te maken.

In 1997 hoorde ik dat mijn moeder overleden was. Ik zat toen in de derde klas. Vier jaar later kon ik naar de middelbare school want op de lagere school had ik had goede resultaten gehaald. Daarna had het centrum geen geld meer om me verder te laten studeren maar wilde me wel naar een ambachtsschool sturen waar ze timmeren, metselen en andere vakken onderwezen. Omdat ik de enige was die voor mijn eindexamen geslaagd was en het geluk had in contact te komen met Mevr. Nasrin Siege en pater Piet van der Pas, kon ik toch verder. Samen hebben die een weg gevonden me naar het DIT (Dar es Salaam Institute of Technology) te sturen, waar ik in 2011 het Diploma Computer Engineering heb gehaald en met die kennis verdien ik tegenwoordig mijn brood.

Sinds verleden jaar werk ik ook deeltijds als vrijwilliger bij hetzelfde Dogodogo centrum dat ook mij indertijd heeft opgevangen. Ik apprecieer het mooie werk dat daar gedaan wordt voor al die behoeftigen kinderen die door de stad zwerven en wil nu zelf ook een steentje bijdragen om andere kinderen te helpen die in dezelfde moeilijkheden zaten als ik. Ik dank God voor wat ik bereikt heb. God zegene al diegenen die mij geholpen hebben.

Thabit Abdul, Dar es Salaam, Tanzania


ONZE OVERLEDENEN:

Louis Degenhart (1920-2013) – "TOEWIJDING EN BESCHEIDENHEID"

Louis (geboren op 11-9-1920 te Amsterdam) studeerde op ons klein seminarie te Sterksel, maar verliet in 1939 tijdelijk het seminarie, en deed militaire dienst. In 1941 keerde hij terug om Sterksel af te maken. Hij vervolgde zijn vorming in St. Charles bij Boxtel en in ’s Heerenberg, verbond zich op 9-4-1948 door een eed aan onze Sociëteit en werd daar op 11-6-1949 priester gewijd.

Louis was een doorzetter, een onafhankelijk denker, methodisch. Hij kwam wat afstandelijk over en tijdens zijn vorming wilde men dat hij wat energieker werd. Wel was hij iemand waar je van op aan kon, steeds klaar om een dienst te bewijzen. Hij hield van muziek, en speelde vrij goed piano en harmonium. Begin 1946 had hij al typen en stenografie geleerd.

Hij werd leraar van het klein seminarie te Sterksel, studeerde Engels te Tilburg en Cambridge, gaf daarna les in Santpoort en verhuisde in 1955 weer naar Sterksel. In 1956 werd hij benoemd voor Noord-Rhodesië, het huidige Zambia, voor basispastoraat in het bisdom Abercorn. In maart 1957 schreef hij: “Ik mag ondervinden dat degene die alles verlaat, het honderdvoudige terug ontvangt”. In 1958 werd hij benoemd voor de archieven van ons generalaat in Rome, maar keerde in oktober 1960 terug naar Zambia waar hij leraar Engels werd op het klein seminarie. Eind mei 1967 kwam hij naar Nederland met ernstige maagklachten waar hij al zo’n acht jaar af en aan mee kampte, maar na een geslaagde operatie ging hij in juli 1968 opnieuw terug naar Zambia. Toch zou hij een jaar later, 5-10-1968, om gezondheidsredenen voorgoed terugkeren naar Nederland.

Op 15-11-1968 werd hij leraar in Den Haag, en ging assistentie verlenen in twee parochies. Hij ging bij zijn zus Ans wonen, die liefdevol toezicht hield op zijn gezondheidstoestand en ervoor zorgde dat hij aansterkte. Zij zorgde ook voor al zijn zakelijke aangelegenheden. In hun appartement hadden zij een gebedsruimte ingericht. Hij gaf graag les, en voelde zich meer betrokken bij het schoolleven dan met de pastorale werkzaamheden. Toch hield hij zich in de parochie bezig met het jongerenkoor, leidde gebedsleiders op voor woorddiensten, en ging er vele zondagen voor in de Eucharistie.

Op 11-9-1982 ging Louis met de VUT, 62 jaar oud, maar bleef op vrijwillige basis assistentie verlenen in de parochies. Daarnaast nam hij deel aan onze Regio-bijeenkomsten, deed mee aan feestdagen van de Nederlandse Witte Paters, en kwam voor begrafenissen naar Heythuysen. Toen Ans 18-8-2004 overleed, bleef Louis in hun appartement wonen. Half 2010 brak hij een heup en na herstel ging hij naar het verzorgingshuis Prinsenhof in Leidschendam. Op 27-1-2011 nam hij zijn intrek in St. Charles te Heythuysen; hij was toen al verzwakt en aan een rolstoel gekluisterd; hij las nog wat en luisterde veel naar muziek.

Een medebroeder die hem goed gekend heeft, schreef: "Zijn bescheidenheid heeft me altijd getroffen, zijn toewijding aan de van hem gevraagde taken, zijn evenwichtige betrokkenheid op het leven. Hij drukte zich altijd terughoudend uit, gaf nooit de indruk iets
door te willen drijven. Hij straalde rust uit en wekte vertrouwen". Op de avond van 12-8-2013 is hij in zijn appartement rustig overleden. Op vrijdagmiddag 16-8-2013, hebben we wij hem ten ruste gelegd op onze begraafplaats in Heythuysen.


Martien Balemans (1931-2013) – "SPONTANE EDELMOEDIGHEID"

Martien werd geboren op 19-11-1931 te Zevenbergen en studeerde in onze vormingshuizen van Sterksel, St. Charles bij Boxtel, Alexandria Bay (V.S.), Ottawa (Canada) en in Totteridge (Engeland). Hij verbond zich op 21-6-1958 door een missionaris-eed aan onze Sociëteit en werd priester gewijd op 2-2-1959 te Rotterdam.

Martien had een gezond oordeel, was opgewekt van aard, nam gemakkelijk initiatief, maar kon wat impulsief en overhaast zijn. Hij was een doorzetter, een harde werker met een sterke wil. Tijdens zijn vorming beschreef men hem als “één brok spontane edelmoedigheid”. Onze overleden medebroeder, Christian Balemans (Canut), was een oom van hem. Zijn broer Frans werkte als Witte Pater in Burkina Faso, zijn broer Chris was bisdom-priester in Duitsland.

Op 6 december 1959 vertrok Martien naar Ghana, bisdom Tamale. Hij kwam terecht in een streek, 500 bij 250 km. groot, waar vooral Moslims en volgelingen van de traditionele godsdienst woonden; in totaal waren er 1.500 katholieken. Vanwege een groot gebrek aan water was de streek dun bevolkt. Naast pastorale bezoeken in de dorpen verleende hij ook medische zorg aan zieken, een goede manier om de Gonja cultuur en taal te leren, gesproken door 25 % van de parochie. Op 4-1-1960 schreef hij: “Ik voel me hier op mijn plaats”. In 1975 kwam hij naar Nederland vanwege een ernstige oogaandoening, maar later kon hij genezen terug naar zijn parochie en was daar erg blij om. Op 22-6-1979 schreef zijn regionale overste: “Martien is een ware pastor en is goed gezien en gerespecteerd. Vooral opmerkelijk is zijn enthousiasme en zijn onverwoestbare optimisme”. Martien werd in die tijd regionale vertegenwoordiger van de Witte Paters werkzaam in het bisdom, lid van de Senaat van Priesters, en vicevoorzitter van de Algemene Priester-Bijeenkomst.

Martien richtte “Kleine Christelijke Gemeenschappen” op om christenen die vlak bij elkaar woonden en elkaar kenden tot een meer bewust christen-zijn en onderling hulpbetoon te brengen. Bijzondere aandacht ging daarbij uit naar opvoeding, onderricht en geloofsverdieping, naar zieken, armen en behoeftigen en naar het bijleggen van geschillen. Samen met de andere priesters, nam hij veel tijd voor het vormen van de verantwoordelijken.

In de stad Tamale kwam hij voor het eerst in direct contact met gehandicapten. Hij organiseerde een driejarige vakopleiding voor hen, waarna zij naar hun dorpen konden terugkeren met het nodige gereedschap en een bescheiden startkapitaal, om zelf in hun levensonderhoud te kunnen voorzien en bij te dragen aan de ontwikkeling van het land. Vóór zij naar de vakschool kwamen werden zij beschouwd als een last; daarna werden zij van “kreupelen” tot volwaardige leden van de maatschappij.

In november 1988 verhuisde hij naar een nieuwe parochie waar hij pastoor en deken werd. In 1995 ging hij naar Tamale als Directeur van het Pastoraal Centrum van het bisdom. Daar werd veel aandacht en tijd aan vorming besteed, met o.a. sessies voor Catechisten, onderwijzers, studenten, leden van kerkkoren en scholieren. Hij was ook betrokken bij het plaatselijke weeshuis, en pastorale zorg voor gevangenen. Ondertussen ging hij door met zijn zorg voor mindervaliden en hulpbehoevenden. In April 2011 schreef hij: “Ik voel me nog steeds erg gelukkig met mijn leven hier”. Geleidelijk aan paste hij de laatste jaren zijn werktempo aan: "Ik werk van 8 tot 12 uur; dan tijd voor gebed, wandelen, zwemmen en lezen. Ik lees veel en graag! Ghana: da’s mijn thuis”.

Op dinsdag 30 mei, terwijl hij een straat in Tamale overstak, werd hij aangereden en zwaargewond naar een ziekenhuis overgebracht, waar hij na het toedienen van de ziekenzalving is overleden. In de kathedraal van Tamale werd op 3.6.2013 een avondwake gehouden en daags daarna werd hij in Tamale onder grote belangstelling begraven.

Op 8.6.2013 hebben wij in een viering in de parochiekerk van Heythuysen Martien herdacht. Na afloop werd op het kerkhof van St Charles in een korte ceremonie stilgestaan bij de naam van Martien op de gedenksteen van overleden Ghanese missionarissen.

Vanwege plaatsgebrek zal de levensbeschrijving van Jo Heuves verschijnen in de volgende Contactbrief, nr. 191, van 2014


Wij wensen alle familieleden
en vrienden van de Witte Paters
een Zalig Kerstfeest en een
Gelukkig en Gezegend Nieuwjaar

Kalf en leeuwewelp
groeien samen op,
een kind kan ze hoeden.
De leeuw eet hooi als het rund.

De baby speelt
bij het hol van de slang,
De kleuter steekt zijn hand
in het nest van de adder.

Op Sion, Gods heilige berg,
doet niemand meer kwaad,
sticht niemand nog onheil.

(Jesaja 11:6-9)

VERENINGING VAN OUD-STUDENTEN WITTE PATERS

Verslag van de Reünie op 5 oktober 2013 van de VOWP in Dongen.

Op 15 mei 2013 had de gebruikelijke voorbespreking plaats in Dongen. Harrie van de Riet was net overleden. Jan Mol bleek vertrokken naar Heythuysen. Ons gesprek vond plaats met Wim Wouters en Piet Buijsrogge, verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de Communiteit in Dongen. Later werd Paul Donders tot overste benoemd en liepen veel contacten via hem.

Het bestuur van de VOWP bestond uit Theo Meijer (voorzitter), Kees Veenhof (secretaris / penningmeester); Piet Fruytier had te kennen gegeven zijn functie ter beschikking te willen stellen. Theo Hoogsteder was als bestuurslid toegetreden, zonder speciale taakomschrijving, maar als derde man bij beslissingen. Piet Fruytier werd tijdens de reünie bedankt voor zijn werkzaamheden en zijn inzet voor de VOWP gedurende negen jaar.

Het bestuur stelde wederom ter discussie of de locatie Dongen nog haalbaar was voor de communiteit aldaar. Het antwoord op deze vraag was ja, onder bepaalde voorwaarden. Om de belasting voor de in Dongen wonende Paters en Broeders zo klein mogelijk te laten zijn, bleek mevrouw Annelies van Lit bereid de (voorbereidende) werkzaamheden van die dag op zich te nemen, met behulp van een of meer andere huishoudelijke hulpen. De VOWP zou zorgen voor de dranken en koekjes, de catering en een microfoon. Zo kon deze dag doorgaan, nu voor de 11e keer in Dongen.

Op 5 oktober 2013 toog een ieder, met een ‘naamplakker’, naar de koffie in een keurig ingerichte huiskamer en startte de ontmoeting met ‘oude’ vrienden en bekenden, in totaal 104 personen. Men genoot van de koffie en de kleine gebakjes.

Om 11.00 uur was het tijd voor de Eucharistieviering in de kapel (extra stoelen, tot in de gang). Wim Wouters ging voor in deze viering; Jan Heijmink Liesert had voor de nodige liturgieboekjes gezorgd; er werd goed meegezongen, ondersteund door het harmonium, bespeeld door Els Theunissen (-Burm).

De overledenen, voor zover bekend sinds de vorige reünie, werden tijdens de Eucharistieviering herdacht door het opnoemen van hun namen.

Daarna volgden onder een drankje enkele woorden door voorzitter en secretaris. Na twee aankondigingen in de Contactbrief van juni en september werden op 1 juli 2013 de uitnodigingen (170) voor deze reünie per post verstuurd. De ongeveer 60 tot 70 personen, die in 2011 en 2012 niets van zich hadden laten horen, kregen een extra briefje, waarin zij werden geattendeerd op hun ‘slapende’ lidmaatschap. Zij zouden van de adreslijst worden verwijderd als zij dit jaar niet zouden reageren. Er waren 38 afmeldingen om diverse redenen. De lunch werd wederom verzorgd door de cateraar La Cloche uit Tilburg.
Meerdere personen ontvingen een woord van dank. Annelies van Lit was samen met Kyara bereid de nodige ondersteuning te verlenen en heeft daarbij ook uitgesproken dit ook nog wel volgend jaar te willen doen. Onder algemeen applaus ontving zij een boeket bloemen en een envelop. Daarnaast ging een woord van dank naar Paul Donders en Piet Buijsrogge voor de verleende gastvrijheid en de ondersteuning om door te gaan; naar Wim Wouters voor zijn ondersteuning en zijn manier van voorgaan in de Eucharistie; naar Jan Heimink Liesert en Els Theunissen voor hun inzet bij de muzikale omlijsting in de kapel; Frits Prinsen voor het maken van foto’s tijdens voorgaande jaren. Dit jaar kwam daar iets tussen. Wat minder professionele foto’s worden op de website van de Witte Paters geplaatst samen met een verslag van de reünie (www.wittepaters.org). Tenslotte dankte de voorzitter de secretaris voor zijn werkzaamheden.

Peter van Kinderen deelde de ervaringen mee van een kort tevoren gehouden reünie van de jaren 1952-1953-1954 in Deurne. Het werd een groot succes, met veel belangstelling, ook van partners; voor herhaling vatbaar. De ‘formule’ van de reünie van de VOWP sprak die groep niet erg aan en zou reden zijn deze reünie niet te bezoeken. Dit initiatief interfereert niet met de jaarlijkse reünie van de VOWP. Er bestaan meerdere grotere of kleinere groepen / clubjes van klasgenoten en bekenden, die elkaar buiten de reünie van de VOWP ontmoeten. Wij hoeven niet te streven naar ‘zo groot mogelijk’, maar naar een bijeenkomst, waarin persoonlijk contact op de voorgrond staat; nu en dan wordt een actueel onderwerp besproken. Herman Obdeijn kreeg gelegenheid zijn nieuwe boek aan te kondigen.

Na de lunch ging de discussie over het wel of niet voortbestaan van de VOWP en de reünie. De secretaris gaf een kort chronologisch overzicht vanaf het ontstaan van de VOWP tot heden. De huidige voorzitter, Theo Meijer, bleek reeds 46 jaar bestuurslid en 42 jaar voorzitter. Volgens de ‘Statuten’ uit 1952 is de zittingsduur 6 jaar, met de mogelijkheid tot herverkiezing, zonder indicatie hoeveel keer dat kan; dus Theo kan nog ‘even’ doorgaan! Voor de discussie waren twee aspecten van belang: de locatie en het aantal geïnteresseerde leden: het draagvlak. Na de voorbespreking in mei is het duidelijk geworden, dat Dongen voor 2014 en mogelijk nog langer beschikbaar is voor de reünie. Daarmee was de locatie als discussiepunt opgelost. Uit alle gegevens van 2009 tot heden kon een ‘harde kern’ van rond 100 leden worden afgeleid, voldoende als draagvlak.

Het voorstel van het bestuur was om in ieder geval nog een jaar door te gaan en telkens opnieuw te bezien of een volgend jaar tot de mogelijkheden zal behoren, gebaseerd op locatie en draagvlak. Door middel van ‘hand opsteken’ bleek de overgrote meerderheid van de aanwezigen, zo niet (bijna) allen, dit voorstel te ondersteunen en werd aldus besloten.

Het bestuur zal voor continuïteit zorgen voor met name de functie van secretaris / penningmeester. Er werd reeds iemand gevonden, die alvast mee wil kijken. Een aantal personen heeft aangegeven graag ter plaatse een helpende hand te bieden, mocht dit nodig zijn bij het verwezenlijken van de reünie.

Uit de reacties af te leiden bleek dat men de dag als geslaagd beschouwde.

Ter herinnering aan deze dag hebben we wat foto’s gemaakt, die on-line te bekijken zijn!

Kees Veenhof, secretaris / penningmeester VOWP

mede namens Theo Meijer (voorzitter) en
Theo Hoogsteder (bestuurslid)

P.S. De VOWP kon nog € 100 overmaken naar de Witte Paters voor een door hen bepaald project (van Wim Wouters): Mulele Mwana (zorg voor het kind).


AFSCHEID van STERKSEL

De Witte Paters, Missionarissen van Afrika, hebben sinds 1926 een hechte band met Sterksel gehad. Zij kochten toen een hotel van een failliete ontginningsmaatschappij om daarin hun seminarie, het Sint-Pauluscollege, te beginnen. Bijna 40 jaar later, in 1965, werd het gesloten, maar in 1985 werd de pastorie van Sterksel opnieuw het tehuis voor paters die terugkeerden van hun missiewerk in Afrika. Als eerste kwam pater Rini van den Oord en enkele jaren later pater Joop Witjes. Toen van den Oord het wat rustiger aan moest gaan doen, kwam ook Rein Geerdes naar Sterksel. Die werd op zijn beurt opgevolgd door Anton Mettrop en weer later nam ook pater Harry Franssen zijn intrek in de pastorie. Allen namen zij met hart en ziel deel aan het Sterkselse dorpsleven en hebben zij een belangrijke invloed gehad op de Sterkselse parochie.

Pater Joop Witjes - Pastoor van Meyl - Pater Harrie Franssen
Pater Joop Witjes - Pastoor van Meyl - Pater Harrie Franssen

Tien jaar lang beleefden Franssen, Witjes en de vorig jaar overleden Mettrop, net als in Afrika, in Sterksel de gemeenschapsregel van drie. Om gezondheidsredenen gaan nu Franssen en Witjes hun pastorale werk in het dorp beëindigen. Franssen (83) is bijna tien jaar in de parochie werkzaam geweest en Witjes (80) zou volgend jaar een kwart eeuw in de Sterkselse gemeenschap actief zijn. Op 25 Augustus had in de Catharinakerk in Sterksel een mooie dankviering plaats, die geleid werd door pastoor Wim van Meyl. Aansluitend was er een hartverwarmende afscheidsreceptie in dorpshuis Valentijn waar ook een expositie was ingericht over de Witte Paters en hun nauwe band met Sterksel.
Met pijn in het hart nam het tweetal afscheid van Sterksel
Witjes: ‘Het is niet fijn om hier te vertrekken, maar je gezondheid heb je nu eenmaal niet helemaal zelf in de hand.’
Opvolging in Sterksel is er niet. Franssen: ‘De meeste Witte Paters die nu terugkomen uit Afrika zijn allemaal in de tachtig.’
Het missionariswerk in Afrika gaat intussen gewoon door.
Witjes: ‘Terwijl in Europa het aantal Witte Paters de laatste decennia sterk is afgenomen is er veel nieuwe aanwas vanuit Afrika zelf, maar ook vanuit India en Zuid-Amerika.’
Vooral Franssen had na zijn terugkeer in Nederland tijd nodig om te acclimatiseren: ‘Toen ik na vijftig jaar missiewerk terugkeerde, voelde ik me hier als een allochtoon. Maar net als in Afrika heb ik in Sterksel een hele mooie tijd gehad. We hebben veel medewerking en steun vanuit de bevolking gekregen.’
Witjes: ‘Het was daarom heel aangenaam om de mensen hier te helpen. We zijn vergroeid geraakt met de inwoners van Sterksel en maken deel uit van de hechte dorpsgemeenschap, die we nu noodgedwongen gaan verlaten.’
De paters hebben veel reacties gehad bij hun afscheid:
Franssen: ‘De mensen vinden het jammer, maar ze hebben er wel begrip voor’.
Op 11 september kwam aan het jarenlange verblijf van de Witte Paters in Sterksel echt een einde toen paters Harrie Fransen en Joop Witjes verhuisden naar hun nieuwe onderkomen in het klooster-bejaardenoord van de paters in het Limburgse Heythuysen.

(Vrij naar een artikel van Roy de Leyer)


DE DODENHERDENKING vond dit jaar opnieuw plaats in Heythuysen, en wel op zaterdag 2 november. Daar liggen 351 Nederlandse Missionarissen van Afrika begraven.

Op verschillende gedenkstenen zijn daar ook de namen vermeld van 281 anderen, die in Afrika of elders in de wereld begraven zijn: b.v. 37 elders in Nederland, 69 in Tanzania, 26 in Congo, 26 in Algerije, enzovoort. In totaal 632 Nederlandse mannen die hun leven wijdden aan Afrika en de Afrikanen.

Tegelijkertijd herdachten wij ook de volgende vrienden en familieleden die onlangs zijn overleden:

Op 10 juli, 2013, overleed dhr. R. Brekelmans, broer van overleden (+ 1987) confrater Paul Brekelmans, en van witte zuster Angela Brekelmans.
Theodorus J.G. Spaan, oud-student van de W.P., overleed op 11 september te Arkel.
Dhr. Hendrik van der Pol, broer van onze broeder Albert van der Pol, overleden te Boxtel op 24 september.
Zuster Corrie Heemskerk, (Zr. Bibiane Marie - Missiezuster van OLV van Afrika overleed in Boxtel op 25 sept. 2013. Zij werkte in Malawi en Zambia.
Op 29 Sept. overleed Mevr. Sophia, zus van overleden confrater Fons Gieles.
Nellie Overbeeke-van der Pol, zus van overleden confrater Jan v.d. Pol, overleed te Delft op 22 Okt.
Op 15 Okt. overleed in Canada Paula van Duijnhoven-v.d. Ven, zus van overleden confrater Harry v.d. Ven.
Op 22-10-2013 overleed Gerhard Veldkamp, oud-student van de Witte Paters
Op 11-11-2013 overleed te Etten Leur Ria Jansen-Melis, zus van Louis Melis.


NEDERLANDSE WITTE PATERS ?


Met hoevelen zijn we nog ?


1. In Nederland, actief of op rust:
In Dongen 10;
in Heythuysen 43;
in Steensel 2,
en buiten deze communiteiten verspreid in Nederland 8.
Dat is in totaal 63.
2. Werkzaam buiten Nederland:
In Tanzania 6;
Zambia 6;
Oeganda 5;
Malawi 3;
Mali 2;
Algerije 2;
Italie 1;
Ghana 1;
Ethiopie 1;
Israel 1;
Nigeria 1;
Kenia 1;
Ivoorkust 1;
Roeanda 1.
In totaal 32.

We hebben dus nog 95 Nederlandse Witte Paters in het land der levenden. De gemiddelde leeftijd is 79.1 jaar!


NA BIJNA EEN JAAR … Overpeinzingen van een Oud- Afrika-ganger.

In 2012 werd ik 75 jaar en meende een punt te moeten zetten achter mijn actieve missionaire leven. Terug uit Algerije vestigde ik mij in onze gemeenschap van Dongen. Ik had een degelijke analyse gemaakt van mijn situatie. Het contact met de jongere confraters viel niet altijd mee. Waar ik, vanuit mijn verleden, meer in het hier en nu leefde, bespeurde ik bij hen een sterk verlangen naar morgen: nieuwe technieken, ander speelgoed, contacten met heel de wereld via Skype, een groter individualisme, fotografisch iedere beweging vastleggen, een andere soort gemeenschapsleven, een ander soort engagement, enz. …
Ik ambieer nu een meer beschouwend leven. Ik ben nog van voor het 2de Vaticaans Concilie, opgegroeid theologieboeken in het Latijn. Ik wil ontdekken wat er leeft in de Wereld en dat confronteren met mijn persoonlijke geloofsvisie. Spiritualiteit was in mijn vormingstijd een ondergeschoven kindje en w.b. Teresa van Avila tot Dag Hammersköld ben ik een analfabeet. Ik heb mijn vorming ondergaan, eerder dan beleefd. Ook in mijn kennis van de Bijbel vanuit ons dagelijks leven, om van mijn filosofische kennis maar te zwijgen. Alles vanaf Kant is mij onbekend gebleven. Ik heb er in de loop van de jaren wel wat van gelezen, maar dat ging niet ver in mijn toch wel actieve bestaan. Vandaar dus mijn beslissing om mijn leven een draai ten goede te geven. Nu heb ik de tijd om iets recht te zetten wat ik lange tijd verwaarloosd heb. Er ligt dan ook genoeg literatuur op mijn tafel om de volgende jaren aangenaam door te brengen. Tegelijkertijd probeer ik mijn netwerk uit mijn Haagse jaren op peil te houden. Ik ben ook gelukkig met het feit dat ik regelmatig in weekenden mag voorgaan in Eucharistische vieringen wat het contact met de buitenwereld in stand houdt. Al met al vind ik dat de beslissing om het wat rustiger aan te gaan doen een goede keus geweest is. Ik ben dan ook heel gelukkig. Geert Groenewegen.


HET LAATSTE WOORD … is aan Th. Willemssen, oud-deken van Roermond. Hij schreef het volgende bij gelegenheid van Wereld-missiedag van 21 oktober, 2013:

"Bent u al eens op het kerkhof van de Witte Paters geweest, achter het klooster-bejaardenoord St. Charles? Daar liggen missionarissen begraven, die allemaal voor hetzelfde doel hun leven hebben gegeven, zoals op een militair kerkhof ook alleen maar soldaten begraven liggen, die voor anderen hun leven hebben gegeven.

Wat moesten onze missionarissen er vroeger allemaal voor over hebben? Ze verlieten huis en vaderland, gingen naar landen die ze niet kenden en naar mensen van wie ze de taal moesten leren. Vaak leefden ze net zoals die mensen in de meest primitieve omstandigheden en waren altijd onderweg…
In onze tijd is er veel veranderd, maar missie blijft toch een opdracht van de kerk. Het tweede Vaticaans concilie heeft missie en kerk zo nauw met elkaar verbonden, dat je mag zeggen: Kerk is missie. Christus zelf zei: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u." Kerk is er niet voor zichzelf, maar om in Christus mensen bijeen te brengen tot eenheid met God, als onze Vader, en met elkaar als broeders en zusters. Dat gebeurt in de missie door verkondiging en door de verheffing van mensen uit hun noden. Zo ontstonden de jonge Kerken, waarvoor de missionarissen hun leven hebben ingezet……"


Portfolio