Lavigerie Website van de Missionarissen van Afrika (Witte Zusters en Witte Paters)
 

Pater Zef Kuppens 45 jaar missionaris in Mali

“Jullie hebben horloges, maar wij hebben de tijd!”

door Frank Heythuysen

Tungelroy, oktober 2006.

Nog één week mag hij bij zijn zus en zwager in Tungelroy genieten van een welverdiende vakantie. Daarna vertrekt pater Zef Kuppens (73) weer naar wat zijn tweede vaderland is geworden: het West-Afrikaanse land Mali. Daar werkt hij inmiddels ruim 45 jaar als missionaris. De Trompetter sprak met hem.

Bij een missionaris denk je al gauw aan een priester, die met de Bijbel in de hand arme negertjes bekeert…

Pater Zef Kuppens lacht eens hartelijk. “Dat beeld vereist dan toch enige bijstelling, lijkt me. Natuurlijk vormt het verkondigen van de boodschap van Jezus nog altijd een wezenlijk onderdeel van het werk van een missionaris, maar er is veel meer. Ontwikkelingswerk, zoals het verzorgen van zieken, het bouwen van scholen, het opleiden van onderwijzers, is zeker zo belangrijk.”

Hoe komt een jonge man erbij om missionaris te worden?

“Mijn broer Mies Kuppens was vroeger pastoor in Posterholt. Het zit kennelijk in de familie”, vertelt pater Kuppens.

“Ik was misdienaar in Kelpen en wilde in de voetsporen van mijn broer treden. In 1946 heb ik voor het klein seminarie Rolduc in Roermond toelatingsexamen gedaan voor de voorbereidende klas. Op Rolduc was een projectgroep, de missieclub, en die heeft me warm gemaakt voor dit werk.

Een bezoek aan een tentoonstelling van de Witte Paters –een missionarissengroep- in Heythuysen, deed de rest. Dat wilde ik ook, hoewel mijn vader liever had gezien dat ik in het bisdom was gebleven. Na mijn eindexamen in 1953 en een tweejarige studie filosofie in St. Charles in Boxtel, ben ik een jaar naar het internationale noviciaat gegaan in ’s Heerenberg, waar gekeken wordt of je geschikt bent voor het missionariswerk.

Pater Zef Kuppens: even bijtanken in Tungelroy, en dan weer naar Mali. Foto Gerard Boersen ©

Daar kon je kiezen naar welk land je wilde gaan. Afrika, dus. Van 1956 tot 1960 verbleef ik in Tunesië, waar ik theologie heb gestudeerd en met dit continent heb kennisgemaakt. Toen ik in 1960 tot priester werd gewijd, heb ik een voorkeur uitgesproken voor West-Afrika, met name Mali. Voor mij een aansprekend land, dat destijds net onafhankelijk was geworden.

Allereerst is het dan belangrijk om zo snel mogelijk de taal te leren en de gebruiken van de lokale bevolking. Een voorbeeld. Tegen een vrouw die pas moeder is geworden wordt vaak gezegd: wat heb jij een lelijke baby! Dat is niet zo bedoeld, maar zodoende komen de boze geesten niet op het kind af. En als er iemand gestorven is, mag je de nabestaanden nooit condoleren op een zaterdag, dat brengt ongeluk.”

Dat moet een fikse cultuurshock hebben opgeleverd?

“Zonder meer. Bovendien ben ik in 1965 nog terug naar Nederland moeten komen, omdat ik allerlei tropische ziekten onder de leden had. Ik heb vijf weken in een ziekenhuis in Rotterdam gelegen, maar ben daarna snel weer teruggegaan.

Daarnaast behoort Mali – één van de Sahel-landen - tot de armste landen ter wereld. In de beginperiode heb ik vooral de parochie verkend, ben ik het bergland ingetrokken en heb ik me kenbaar gemaakt. ’s Morgens werkte ik in een kliniek en verzorgde ik de zieken en ’s avonds, rond het kampvuur, brachten de aanwezige catechist en ik onze boodschap aan de bevolking.”

Welke resultaten heeft u als missionaris geboekt?

“Naast het uitdragen van het geloof, zijn er veel projecten gerealiseerd. Waterputten slaan (één ervan is zelfs naar een heilige vernoemd!), een brug aanleggen om het gebied te ontsluiten en de mensen naar het ziekenhuis te kunnen vervoeren, irrigatiesystemen aanleggen en proberen de mensen te scholen.

Dat laatste sloeg aanvankelijk niet aan, kinderen wilden of mochten niet naar school. Malinezen zijn nu eenmaal materialistisch. Dat kun je ze niet kwalijk nemen, want de tijd die je op school doorbrengt, kun je niet werken en je ouders helpen. In eerste instantie heb ik via de lokale burgemeester een lijst met 200 namen van kinderen gekregen, waarvan ik er 40 tot 50 naar school heb weten te krijgen.

Ouders gebruikten aanvankelijk de grootste smoezen om hun kind maar niet naar school te laten gaan. Ik heb zelfs een keer moeten vernemen dat een kind gestorven was, wat niet waar bleek te zijn. Maar goed, dan is het fantastisch om te zien dat één van deze kinderen de universiteit heeft afgemaakt en nu een goede baan heeft bij UNICEF. Een ander kind is later hoofd van de middelbare school geworden.

Ook zijn er de afgelopen 12 jaar een stuk of acht kerkjes gebouwd. In Kita, de oudste parochie van Mali, en mijn huidige verblijfplaats, staat een kerk waar 3000 personen in plaats kunnen nemen en die een bedevaartsoord is geworden.”

Heel mooi, maar heeft u desondanks niet het gevoel dat het Westen Afrika heeft opgegeven?

“Dat is een groot woord”, volgens pater Kuppens. “Maar het is een publiek geheim dat het Westen Afrika heeft uitgebuit. Afrika telt niet mee in de wereld, dat mag duidelijk zijn. Om de schrijnende armoede te laten verdwijnen, zou het Westen meer moeten investeren, bijvoorbeeld in fabrieken.

Neem nou de katoenteelt in Mali. Europa en Amerika subsidiëren de katoenteelt op hun continent, maar niet in Mali. Van de hier verbouwde katoen wordt een schamele 10% verwerkt in Mali zelf, de rest gaat naar het buitenland. Waarom niet hier textielfabrieken neergezet, zodat de mensen het beter krijgen?

Grote goudmijnen in dit land worden geëxploiteerd door Zuid-Afrikaanse goudmaatschappijen, die dan ook nog eens de rotzooi die ze maken, hier achterlaten. Het zijn slechts een paar voorbeelden. Als je dit allemaal weet, begrijp je ook beter hoe het mogelijk is dat er zo’n grote migratiestroom op gang is gekomen van Afrika naar Europa, bijvoorbeeld via de Canarische Eilanden. Het minimumloon in Mali is ongeveer 50 euro per maand voor ongeschoold werk, een onderwijzer verdient 100 tot 200 euro.”

Welke rol speelt de politiek en het geloof in Mali?

“Zo’n 70% van de bevolking is moslim, 2% katholiek en de rest hangt eigen goden aan. De relatie tussen christenen en moslims is goed. De Afrikaanse mentaliteit leent zich niet zozeer voor fundamentalisme. En sinds de staatsgreep in 1991 is het politiek gelukkig rustig”, vertelt pater Kuppens.

Wat kunnen wij westerlingen nog leren van Afrikanen?

“De gastvrijheid hier is ongekend”, weet pater Kuppens. “Wanneer je naar een dorp gaat, krijg je de hut van het dorpshoofd aangeboden. Gasten krijgen eerst te eten, daarna pas de eigen familie. Bovendien is mijn ervaring dat een woord nog een woord is hier. En tenslotte maken Afrikanen altijd tijd om uitgebreid met je te praten. Haast kennen ze zelden. Jullie hebben horloges, maar wij hebben de tijd, hoor je dan.”

U bent zelf een beetje Afrikaan geworden?

“Mijn hart ligt inderdaad in Afrika, ik werk er dan ook al bijna 50 jaar. Hoewel het zwaar is en ik het tegenwoordig wat rustiger aan doe, ga ik door zolang ik kan. Stilzitten is er voor mij niet bij.

Zo heb ik tijdens mijn vakantie in Nederland een liedbundel samengesteld voor in de kerk. Daar wil ik er 200 van laten drukken, maar daarvoor ontbreken helaas de financiën. Mochten er mensen zijn die zich geroepen voelen het drukken van deze liedbundels financieel te ondersteunen: heel graag!”

Is er nog iets typisch Nederlands wat u mist in Mali?

“Jazeker. Broodbeleg, zoals kaas”, zo besluit pater Kuppens lachend.

 

Wie Pater Zef Kuppens een financieel steuntje wil geven, kan een gift storten op:

ABN-AMRO t.n.v. Witte Paters Dongen, rekeningnummer 52.45.47.513

o.v.v. Z. Kuppens, Mali

© Pater Zef Kuppens, even bijtanken in Tungelroy en dan weer naar Mali (foto: Gerard Boersen)

Met dank aan de schrijver, die dit artikel en de foto, gemaakt door Gerard Boersen voor onze website beschikbaar stelde

Frank Heythuysen is journalist van “DE TROMPETTER” te Weert

www.trompetter.nl


Webmaster-NL

Vorige pagina