IN  MEMORIAM

Zuster Wilhelmina de Bekker ( St.Claudien)

Geboren te Lith : 5 juli 1915

Zuster Wilhelmine de Bekker

Eerste professie : 2 mei 1938

Gestorven te Boxtel: 13 april 2006

Omringd door medezusters, familie en kennissen hebben we op 18 april 2006 afscheid van Zr.Wilhelmine genomen in de kapel van het woon-zorgcentrum Molenweide te Boxtel.

Daarna werd zij begraven op de begraafplaats Munsel te Boxtel, waar zij rust temidden van haar medezusters. Tijdens de uitvaartdienst werd haar missionarisleven door Zr. Tiny Hölscher als volgt verwoord:

Van harte heet ik U allen welkom bij deze eucharistieviering waarin wij afscheid nemen van onze lieve en hartelijke medezuster Wilhelmine de Bekker om haar toe te vertrouwen aan de Heer die zij veel jaren zo trouw heeft gediend.

In deze Paastijd krijgt de spreuk:  

“Ik ben de Verrijzenis en het leven, Wie in mij gelooft zal leven ook al is zij gestorven”,

die boven haar overlijdensbericht staat geschreven, een diepere betekenis. Wilhelmine, die zo lang uitzag naar de komst van de Heer, had geen mooier tijdstip kunnen kiezen dan deze Paastijd om inderdaad met Hem te sterven om vervolgens deelgenoot te worden aan zijn opstanding en nieuw en eeuwig leven. Rustig is zij van ons heengegaan in de avond van Witte Donderdag, en wij willen dan ook in blijde dankbaarheid haar rijke missionarisleven gedenken.

Uitgebreid heeft Wilhelmine, en ook haar broer Nico, haar jeugd en jonge meisjes jaren beschreven, waaruit blijkt hoe zij goedlachs en gelukkig opgroeide in het grote gezellige en godsdienstige gezin. Haar ouders waren zeer godsdienstig en hadden allebei priesters en religieuzen in de familie. Het dagelijkse rozenhoedje en H. Mis hadden een belangrijke plaats in het gezin. Twee van haar broers werden priester, een was jarenlang pastoor in Vught en haar jongste broer Nico werd Witte Pater en volgde haar later naar Tanzania. Ook een aantal van haar neven werden priestermissionaris.

Zij werd geboren op 5 juli 1915 in Lith, een dorpje aan de Maas, als 6de kind van de 12. De boerderij met woonhuis, zo schrijft zij, lagen aan de dijk met een prachtig gezicht op de Maas en de uiterwaarden. Van jongs af aan genoot zij dus zowel van het mooie uitzicht op de rivier als van het ruime polderlandschap achter het huis.

Na haar lagere school werd besloten dat zij, net als haar oudere broers naar kostschool zou gaan en wel bij de zusters van de Choorstraat. Zij ging er welgemoed heen, maar kon er echter niet wennen. Zij miste de gezelligheid van thuis, werd ziek van heimwee, en was dolblij dat zij na één jaar thuis mocht blijven om haar moeder te helpen in de huishouding, vast overtuigd, voegde zij eraan toe, “dat zij geen roeping had om zuster te worden”.

Vanaf haar 17de jaar veranderde dit. Zij werd getroffen door de brieven van haar heeroom Witte Pater uit Rwanda. “Zonder erover te praten”, zo schrijft zij, “dacht ik er veel over na. Ik voelde mij steeds meer aangetrokken tot Afrikaanse kinderen en tegelijkertijd ook door Christus. Het werd mij steeds duidelijker dat mijn levensroeping daar lag, als Witte Zuster van O.L.Vrouw van Afrika. Lang heb ik geprobeerd de gedachte van me af te zetten. Ik, die zelfs op kostschool niet kon wennen, hoe zou ik het daar uit kunnen houden?”

Maar uiteindelijk gaf zij zich gewonnen en op 4 april 1935 trad zij in in Esch. “Nog steeds had ik last van heimwee”, schrijft ze, ”maar ik was nu vast overtuigd dat ik in mijn roeping was en dat ik op Gods hulp kon rekenen”.

Op 2 mei 1938 deed zij haar eerste Professie in het Moederhuis St. Charles in Algiers. Na 8 maanden in Noord Afrika, waar zij zich echt thuis voelde, werd zij benoemd voor Tanganyika, nu Tanzania, in Oost Afrika. Na een moeilijke bootreis, kwam zij in mei 1939 aan in Bukumbi waar zij tien jaar les gaf op de lagere school. Daarna werd het Mwanza waar zij tot overste werd benoemd. Veel jonge zusters die naar Mwanza kwamen om de taal te leren werden door haar opgevangen en begeleid.

Intussen was haar broer Nico als Witte Pater werkzaam in dezelfde regio. Na tien jaar een emotioneel weerzien. Geregeld kon hij Wilhelmine een kort bezoekje brengen. Samen hebben zij de rouw om de plotselinge dood van hun vader verwerkt.

In 1955 kwam zij voor de eerste keer op verlof en was blij een tijd van geestelijke bezinning door te brengen in ons Moederhuis te Algiers.Weer terug in Tanzania werd zij opnieuw tot overste benoemd in Bukumbi en vervolgens in Usongo. Zij was geliefd als overste. Er werd veel gebouwd in die tijd en ze leerde autorijden, haar praktische aard kwam haar goed van pas.Ook gaf zij godsdienstonderwijs aan de Novicen van de Banabikira.


Na een tweede verlof moest zij na een korte tijd om gezondheidsredenen terug naar Nederland. Gelukkig kon er tijdig ingegrepen worden, maar na haar operatie moest zij wel 5 jaar onder dokters controle blijven. Na een herstelperiode werd zij overste in de communiteit van Esch.

Eindelijk in 1979 mocht zij toch weer terug naar haar geliefd Tanzania. Via Rwanda en Burundi ging zij naar Kasulu waar zij nog drie jaar werkzaam kon zijn alvorens voorgoed naar Nederland terug te keren.

Na een goede periode van rust en vakantie nam zij nog eenmaal de zorg voor haar zusters op zich in Huize Steenwijk te Vught, maar langzamerhand moest zij het toch wat kalmer aan gaan doen. Na nog enkele jaren in Esch, nam zij in 1992 haar intrek in het klooster verzorgingshuis te Reuver om van een welverdiende rust te genieten. Drie jaar later verhuisde zij naar Molenweide om dichter bij familie en haar zusters te zijn.

In de bijna 11 jaar die zij in Molenweide mocht doorbrengen begonnen de jaren te tellen en moest zij veel inleveren. Zij kreeg last van oncontroleerbare trillingen vooral van het hoofd wat haar erg vermoeide. Ook haar gezichtvermogen verminderde snel. Zij vond sterkte in haar geloof en het gebed. Dit bracht haar tot overgave en zij dwong bewondering af door haar sereniteit en de dappere manier waarop zij met haar handicap kon omgaan.

Het gesproken boek werd haar metgezel en zij genoot van de lectuur waarvan zij via haar cassette recorder en later via de CD kon genieten. Zij kon onderhoudend vertellen over wat zij las. Dit alles weerhield haar er echter niet van zich te interesseren voor alles wat er in de Congregatie en in haar naaste familie omging.

Zij beleefde heel sterk het overlijden van geliefde familieleden. Vooral die van haar zus Mariet en nog meer die van haar oudste zus Lena trok zij zich erg aan. Zij werd meer en meer neerslachtig en het hoefde allemaal niet meer zo nodig. Zij begon zelf ook naar de hemel te verlangen

Langzamerhand verminderde haar krachten. Zij die altijd voor anderen gezorgd had werd meer en meer zorgbehoevend en verhuisde naar de verpleegafdeling, waar zij liefderijk werd verzorgd. Na een poosje leefde zij toch weer op en begon zij zich weer te interesseren in haar omgeving en was blij met een bezoek.

Zij ging graag naar buiten en haar nicht zuster Tonny stond altijd klaar om haar wensen in te willigen. Zo leefde zij meer en meer naar het laatste afscheid toe. Zij was dankbaar aan al degenen die haar zolang en zo liefdevol hebben verzorgd. Zij was niet bang van de dood en vroeg herhaaldelijk de Heer haar te komen halen.

Het afscheid kwam eigenlijk nog onverwachts. In de Goede week ging haar toestand sterk achteruit en op Witte Donderdag werd het duidelijk dat zij Pasen niet meer zou halen. Na de Eucharistieviering en in de nabijheid van een medezuster ging zij onder het gebed: “Vader in uw Handen beveel ik mijn geest” vredig van ons heen.

Zij laat het beeld achter van een Bijbelse Sterke Vrouw, wiens lof zojuist verkondigd werd in de eerste lezing.(zie hier onder) Voor velen van haar medezusters en medemensen in Afrika is zij een zegen geweest. Nu heeft zij haar Verrezen Meester ontmoet en Jezus haar naam horen noemen: “Wilhelmine”, kom en ga met mij binnen in de vreugde van de Vader, mijn God en jouw God.

Nu mag zij genieten van het eeuwige Paasfeest.

Loflied op de sterke vrouw

 

[10]

Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?
Zij is meer waard dan edelstenen.

 

[11]

Haar man vertrouwt op haar
en zal daar rijkelijk bij winnen.

 

[12]

Ze brengt hem voorspoed, geen ellende,
alle dagen van haar leven.

 

[13]

Ze zoekt wol en linnen uit,
en
spint en weeft met vreugde.

 

[14]

Zoals een koopmansschip naar verre streken vaart,
zo haalt zij van verre wat ze nodig heeft.

 

[15]

Ze staat al op als het nog donker is,
regelt
het werk in huis, draagt haar slavinnen taken op.

 

[16]

Als zij haar zinnen op een akker zet, koopt ze hem,
van
wat ze heeft verdiend, plant ze een wijngaard.

 

[17]

Zij is vol daadkracht,
onvermoeibaar
is ze in de weer.

 

[18]

Handeldrijven gaat haar heel goed af,
’s nachts gaat haar lamp niet uit.

 

[19]

Haar handen zijn voortdurend aan het spinrok,
ze
houdt altijd de weefspoel vast.

 

[20]

Haar handen strekt zij uit naar de behoeftigen,
ze
geeft de armen hulp.

 

[21]

Niemand in haar huis hoeft sneeuw te vrezen,
zij
heeft hen allen warm
* gekleed.

 

[22]

Ze maakt de mooiste dekens,
ze
gaat gekleed in linnen en purperen wol.

 

[23]

Haar man geniet bekendheid in de stad,
hij
vergadert met de oudsten in de poort.

 

[24]

Zij vervaardigt kleding en gordels,
en
levert die aan kooplui.

 

[25]

Uit haar verschijning spreken kracht en waardigheid,
de
dag van morgen ziet ze lachend tegemoet.

 

[26]

Ze spreekt wijze woorden,
wat
ze zegt, zijn liefdevolle lessen.

 

[27]

Ze waakt over haar huishouding,
nietsdoen
is haar onbekend.

 

[28]

Haar kinderen prijzen haar,
haar
man bejubelt haar:

 

[29]

‘Er zijn veel sterke vrouwen,
maar
jij overtreft ze allemaal.’

 

[30]

Charme is bedrieglijk en schoonheid vergaat,
maar
een vrouw met ontzag voor de HEER moet worden geprezen. [31] Moge zij de vruchten plukken van haar werk.

 


Webmaster-NL

Vorige pagina