In Memoriam Prins Claus door Jan Pronk

In memoriam: prins Claus

Oppervlakkige constateringen zijn u vreemd. Een constatering heeft geen zin als het waarom niet diepgaand wordt overwogen. Het moet bij u altijd ergens over gaan.’ Dat zei premier Kok tegen prins Claus bij zijn zeventigste verjaardag. Dat wisten we op Buitenlandse Zaken. In al zijn functies op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking had hij daarvan blijk gegeven, als voorzitter van de NCO en van de SNV, als Inspecteur Generaal en als ADOS, de hoogste adviseur ten departemente. Hij vatte die functies niet licht op. Hij was er altijd. Er werd naar hem geluisterd, niet vanwege zijn positie, maar omdat hij wat te melden had.

Zijn boodschap was niet altijd makkelijk voor de activisten onder ons. Hulp blijft nodig, maar ánders, was steevast zijn conclusie. Ontwikkelingssamenwerking leidt in de meeste gevallen tot een grotere afhankelijkheid in plaats van tot meer zelfstandigheid. Het is neokolonialisme met de beste bedoelingen. Men wordt niet ontwikkeld, men ontwikkelt zichzelf. Met dit soort stellingen hield prins Claus ons alert. Hij formuleerde bedachtzaam, onderbouwde zijn betoog met kennis van zaken, luisterde goed naar de argumenten van zijn gesprekspartners, riposteerde vlijmscherp. Niets sprak vanzelf en voor gewoontewijsheden was geen plaats.

Uitgangspunt van de door hem aangedragen alternatieven was de cultuur van de partner. Allereerst dient de ‘taal’ van de Afrikaan te worden gesproken. Het is aan henzelf om te kiezen welke elementen zij wensen over te nemen van de westerse technologie en van de westerse rationaliteit, om deze aan te passen aan het weefsel van de eigen samenleving. Tegenover economismen en etnocentrismen in het denken over ontwikkeling plaatste prins Claus de eigen culturele identiteit van de andere samenleving: ‘Zonder eerbied en vertrouwen in de eigen cultuur en tradities is vooruitgang moeilijk te verwezenlijken.’ Maar, zo stelde hij, dat houdt verandering niet tegen. Culturen werken op elkaar in en veranderen daardoor. Mits zij een open karakter dragen. Dat leidt tot spanning, maar die kan verrijkend werken, voor samenlevingen en voor ieder persoonlijk.

Als inspecteur droeg hij bij tot onze zelfinspectie. Door voortdurend nieuwe vragen te stellen droeg prins Claus er toe bij dat het beleid niet zou doorschieten. Wat hij te berde bracht was altijd verrassend, onverwacht. Meer dan eens werden we door hem op het verkeerde been gezet. Dat was zijn methode om ons in het goede spoor te houden. Hij heeft ons geholpen stelselmatig stil te staan bij de vraag of we op de juiste weg waren. Hij stond ons niet toe om eventjes snel te managen Hij vroeg van zijn gesprekspartners niet snel te zijn, maar scherp.

Hub Oosterhuis zei in zijn overdenking in de Nieuwe Kerk te Delft dat prins Claus vasthield aan het begrip solidariteit toen het er op leek dat dat woord uit de Nederlandse taal was geschrapt, alsof niemand zich daar nog iets bij kon voorstellen ‘Hij wel’, zei Oosterhuis. Inderdaad. Daarin was hij consistent, decennia lang, onafhankelijk van de tijdgeest. Dat had ook te maken met het begrip loyaliteit. Dat was het woord dat hij zelf prefereerde. Een passend begrip in een wereld gekenmerkt door spanningen tussen naties en culturen. Een passende houding in de multiculturele samenleving, in de wereld als geheel en binnen afzonderlijke naties, zowel in Afrika als in Europa. Loyaliteit is per definitie duurzaam. Maar ook pluriform. Prins Claus liet zien dat een mens verschillende loyaliteiten kan hebben. ‘Ik ben Europeaan, wereldburger en Nederlander. Ja, dat komt er ook nog eens bij’, zei hij niet zo lang geleden. Er kwamen nog meer loyaliteiten bij, persoonlijke en politieke. Dat ging allemaal niet vanzelf, maar hij deed het.

De laatste jaren waren, vanwege de ziekte, buitengewoon moeilijk. Maar niet triest. Claus was geen jaren lang getourmenteerde prins. Hij ging niet aan ziekte en tegenslagen ten onder. Hij was moedig, behield en verfijnde zijn humor, bleef betrokken, was meer bezig met zijn omgeving en met de wereld dan met zich zelf. Zo zullen we ons hem herinneren, als een wijze prins. We zijn bedroefd over zijn heengaan, maar dankbaar voor wat hij ons schonk.

Jan Pronk 

Prins Claus. cliché RVD

 

 

 

 

Prins Claus, realist in ontwikkeling

"Ik heb nooit een missionaris in mijzelf ontdekt"

"Jemenitische mannen gaan na de lunch echt niet naar buiten om aardappels te rooien. Ze gaan dan allemaal aan de qat en de waterpijp. Dat is hun cultuur, hun manier van doen." Hulp die tegen gewoontes en gebruiken van de ontvangers ingaat, is gedoemd te mislukken, vindt Prins Claus. In een openhartig gesprek twee dagen na zijn 73ste verjaardag blikte de Bijzonder Adviseur van de minister terug op vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking.

Op welke wijze hebben ontwikkelingslanden bijgedragen aan uw eigen ontwikkeling?

"Zonder die landen was mijn wereld klein gebleven. Dankzij hen ontdekte ik, dat het land waar ik vandaan kwam niet het middelpunt van de wereld was. Ook heb ik geleerd dat je met heel wat minder materiële goederen gelukkig kan zijn. Omdat mijn ouders sinds 1928 in Tanzania woonden, bracht ik een deel van mijn jeugd door op kostschool in Lushoto in Noordoost-Tanzania. Het was een Duitse school. Er heerste een streng regime. Na de lunch moesten wij rusten op een slaapzaal. Op een dag lag ik te mijmeren over de oude Duitse dichter Walther von der Vogelweide, toen plotseling een leraar (geen vriend van mij) binnenkwam. Hij zei: ‘Amsberg, du hast geredet.’ Ik ontkende. Ik was werkelijk onschuldig. De leraar gaf mij een pak slaag met een bamboestok. Ik was zo razend, dat ik de volgende morgen voor zonsopkomst met een vriend uit het raam klom en wij verdwenen richting Mombo, bijna een dag lopen. Vanuit Mombo konden we de trein naar Tanga nemen, dicht bij huis. Toen we er in een soort eethutje op de trein zaten te wachten, kwam de internaatsleider van de school binnen. Hij was eigenlijk heel vriendelijk. Ik legde hem uit hoe de vork in de steel zat. Wij hadden honger en hij had een tros bananen bij zich. Weer terug op school werden mijn vriend en ik een week samen in een kamer opgesloten. Op het eind hadden wij zo de pest aan elkaar, dat we elkaar bijna de schedel insloegen. Ik denk dat dit een bewuste, psychologische tactiek was. Dat hadden ze zeker zo bedacht. Er kwam een bijeenkomst van ouders tot stand. Mijn moeder was er ook en eiste, dat er onder geen voorwaarde meer geslagen zou worden. Deze motie werd met algemene stemmen aanvaard. Daarmee hadden we in ieder geval iets bereikt.

Van Latijns Amerika herinner ik mij de brutaliteit en moordlust van sommige dictatoren. Ik werkte eind jaren vijftig als ambassadesecretaris op de Duitse Ambassade in de Dominicaanse Republiek. Daar was Su Excelencia Generalisimo Dr. Rafael Leonidas Trujillo Molina, Ilustre Benefactor de la Patria, Padre de la Patria Nueva y Comandante en Jefe de las Fuerzas Armadas de la Republica aan de macht. Trujillo en de zijnen behoorden tot het soort mensen dat niets anders kent dan verachting voor anderen. Voor hen speelt een mensenleven meer of minder geen rol. Volgens de Conventie van Wenen mocht ik mij als diplomaat niet bemoeien met de zaken van het gastland. Maar ik had veel gelezen over de gedragingen van diplomaten in het Berlijn van voor en tijdens de oorlog. En dat was algemeen gezegd geen heldenepos. Ze verstopten zich achter een formeel standpunt en waren neutraal. In de Dominicaanse Republiek had ik veel vrienden in het verzet, meestal jonge mensen uit de oude families. Ik heb in die tijd nooit een wapen in de hand gehad, maar stelde mijn mogelijkheden ter beschikking van die verzetsmensen."

Kennelijk hebben vooral negatieve ervaringen u gevormd. Maar over een ontwikkelingsland als India hebt u zich vaak positief uitgelaten. U bezocht het vaak en voelt zich er thuis.

"India is een regionale supermacht. Dat land hoort eigenlijk meer thuis in het rijtje landen, dat zachte leningen nodig heeft. Het is de grootste democratie die wij op aarde kennen en hij werkt nog ook. Technologisch is India op sommige gebieden verder dan Nederland. Dat wij het nog steeds een ontwikkelingsland noemen, is belachelijk. Zeker voor Indiërs zelf. Enkele jaren geleden bezocht ik samen met mijn oudste zoon een drinkwaterproject voor dorpen. Onze gids, een briljante, jonge ambtenaar van de buitenlandse dienst, zag de waterleidingen van één van onze drinkwaterprojecten en vroeg aan mijn zoon Alexander: ‘What the hell are you doing here? Denkt u soms dat we zelf geen waterleiding kunnen aanleggen? We doen dat al eeuwen hoor.’ In Bangladesh hadden we dezelfde ervaring. Dat drinkwaterproject in India werd uiteindelijk een succes, niet omdat wij er onze neus in staken, maar dankzij enkele lokale Indiase ontwikkelingsorganisaties."

Dat al eeuwen dingen zelf doen geldt voor veel meer ontwikkelingslanden. Staat u fundamenteel sceptisch tegenover ontwikkelingssamenwerking?

"Er is donorbemoeienis met alles. Ik ben wars van alle donor-, euro- en Nederland-centrisme. Het begrip ontwikkelingssamenwerking strooit zand in de ogen. Een Afrikaanse vriend zei ooit: ‘on ne développe pas, on se développe, mensen worden niet ontwikkeld, ze ontwikkelen zichzelf.’ En dat geldt ook voor volkeren en naties."

Bij de ontvangst in 1988 van uw ere-fellowship aan het Institute of Social Studies in Den Haag noemde U ontwikkelingssamenwerking ‘neokolonialisme met de beste intenties’.

"Ik kreeg een enorm applaus, dat wil zeggen van studenten uit ontwikkelingslanden, maar ook van anderen van wie ik dat niet had verwacht. We moeten onze samenwerking op een nieuwe leest schoeien."

Bijvoorbeeld zonder voorwaarden aan de hulp te verbinden?

"In 1997 adviseerde ik president Chissano van Mozambique bepaalde voorwaarden aan bilaterale hulp niet te accepteren, omdat die ingingen tegen het principe van ownership. Die dienden het belang van de donorlanden. Toen Chissano vertelde dat hij het geld hard nodig had, zei ik dat hij moest zeggen: ‘Hou je geld maar.’ Daar worden donoren, en vooral de parlementen, zenuwachtig van en dan krijg je het geld toch, maar dan wel op eigenvoorwaarden."

Wat is echte ontwikkelingssamenwerking?

"Bestaat niet! De moeite die wij doen om er iets van te maken moet geheel vrij van egoïsme zijn. Goede ontwikkelingssamenwerking is geheel vrij van egoïsme, bundelt de krachten van donoren en brengt hun geld in een land als Mozambique samen in een investeringsfonds. Dan stopt, wat ik noem, de verspilling door opdeling van donoren, elk met hun eigen voorwaarden, procedures en prioriteiten. "Zo’n investeringsfonds van alle donoren in bijvoorbeeld Mozambique is niet een kwestie van alleen maar geld storten. Daarna doet Mozambique maar. Nee, voor het fonds wordt een speciaal bureau in het leven geroepen, dat beheerd wordt door goed opgeleide vertegenwoordigers uit het gastland en vertegenwoordigers van de donoren."

Nederland is toch een voorstander van ongebonden hulp en eerlijke handel?

"Er is altijd wel een regeltje, waardoor producten uit ontwikkelingslanden buiten de deur kunnen worden gehouden. Neem de textielovereenkomst uit de jaren zestig. Die was bedoeld om onder andere ook de Nederlandse textielindustrie op adem te laten komen na die enorme toevloed van textielprodukten uit ontwikkelingslanden en had een paar jaar zullen gelden, maar bestaat nog steeds. Ander voorbeeld. Op een gegeven moment adviseerde de Europese Unie president Rawlings de Ghanese economie te diversifiëren. Een van de plannen was de teelt en export van bananen. Maar toen de plantages en de bananen er waren, en Ghana in Brussel aanklopte voor de uitvoer ervan, kreeg het te horen, dat Ghana niet bij de traditionele bananenproducenten hoort. Daarop verwierf het land een bananenquotum uit Ivoorkust, dat minder bananen had dan het mocht uitvoeren. Maar Brussel weigerde ook die weer!"

Uw bananenvoorbeeld roept de vraag op, of u zichzelf ziet als idealist of realist. Wat bent u?

"Een realist."

Het omgekeerde lijkt het geval.

"Ik heb nooit een missionaris in mijzelf ontdekt, die het vliegtuig nam om de mensen in Afrika, Azië of Latijns-Amerika beter te maken. Maar als wij hen niet een deel van de rijkdom in dit deel van de wereld gunnen, komen ze met miljoenen hierheen. Ik ben niet bang voor zwarte of gele mensen, maar je moet je dat wel realiseren."

Dus eigenbelang als motivatie voor ontwikkelingssamenwerking?

"Ja, maar op een intelligente wijze. Weg dan met die textielovereenkomst. En geef Ghana de vrijheid om bananen naar de eu te exporteren. Nu krijgen ontwikkelingslanden soms licenties voor producten die ze niet eens maken. Eén ding is voor mij zeker: na 50 jaar ontwikkelingssamenwerking geldt nog steeds: better trade than aid."

U hebt het nu over het belang van economische verzelfstandiging van ontwikkelingslanden. In uw denken speelt culturele verzelfstandiging van ontwikkelingslanden een minstens zo belangrijke rol.

"Maar een gezonde economische basis moet er zijn! Als een donor de bouw van scholen financiert maar er voor afgestudeerden geen werk is en een regering geen geld heeft voor het betalen van de leerkrachten en het onderhoud van de gebouwen, dan is dat een slecht project. Hetzelfde geldt voor ziekenhuizen. Met hun eigen inbreng kunnen ontwikkelingslanden hun serieuze intenties tonen. Je mag niet in een sector investeren, die er eigenlijk nog niet is of waarvoor geen opgeleide mensen zijn. De economie is ondergeschikt aan de cultuur in de breedste zin van het woord. Maar cultuur en economie horen bij elkaar. Je kunt ook zeggen: economische ontwikkeling is culturele ontwikkeling."

Culturele bewustwording is cruciaal, zegt u, als er maar een economische onderbouw is. Vindt u dat die culturele dimensie van ontwikkeling de aandacht krijgt die zij verdient?

"Toen we het begrip duurzaamheid bedachten, ging dat heel erg over culturele duurzaamheid. Technologie en abstracte denkbeelden kun je niet overplanten in een cultuur die meer bij de dag leeft. Ik werd ooit door minister Schoo naar Jemen gestuurd om daar duidelijk te maken wat duurzaamheid betekent. Ik sprak bijna uitsluitend over cultuur. Er zijn duizenden definities van cultuur, ik nam een brede en zei tegen de mensen, dat zij geen dingen moesten doen, die niet in hun cultuur pasten. Als je Jemenitische mannen na de lunch zegt ‘je moet naar buiten om aardappels te rooien’, heeft dat weinig zin omdat zij dan toch allemaal qat kauwen en de waterpijp roken. Dat is hun manier van doen, hun cultuur. Een ontwikkelingswerker kan roepen wat ‘ie wil, maar die mensen zijn eenvoudigweg niet af te houden van hun qat."

Horen bij cultuur in brede zin ook instituties en organisaties?

"Jawel. In een land dat geen ideologische scheidslijnen kent, maar wel etnische, heeft het weinig zin een parlement te hebben, dat naar ideologische principes is ingedeeld. Je krijgt dan automatisch, als je streeft naar een adequate vertegenwoordigende parlementaire democratie, een indeling naar etnische groepen."

Zijn er culturele projecten, die belichten wat u voor ogen staat?

"Jaren geleden hadden de Saudi’s de pest aan de Nederlanders, omdat zij vonden dat wij ons oor alleen leenden aan de Israëli’s. De regering vond toen het begrip even-handedness, gelijke behandeling, uit. Voortaan zouden niet alleen de niet-Arabische landen, maar ook de Arabische in aanmerking komen voor Nederlandse hulp. Dat leidde tot de keuze voor Jemen, Egypte en Sudan. Er moesten snel projecten komen in die landen. De delegatie, die naar Jemen ging, kwam terug met plannen voor de restauratie van een moskee uit de negende eeuw in Rada en van een paleis in Sana’a, voor de bestrating van een soek en voor een ziekenhuis. Hoewel veel mensen die projecten stapelgek vonden, werden ze goedgekeurd. Begin jaren tachtig evalueerde de Inspectiedienst van het ministerie de hulpprojecten in Jemen. U mag raden, welke als beste uit de bus kwamen. De culturele projecten, de moskee en het paleis, dat omgebouwd was tot een museum. Het museum bleek al gauw te klein. De vele bezoekers waren geen toeristen, maar Jemenieten zelf. Vorig jaar waren minister Herfkens en ik daar op bezoek. De laatste dag ontving president Ali Abdallah Saleh ons. ‘Die restauraties zijn fantastisch’, zei hij. Hij had al opdracht gegeven voor een derde museum."

Heeft u, tot slot, nog een tip aan de generatie die na u de ontwikkelingssamenwerking vorm moet geven?

"Geef de ontvangers niet steeds het gevoel dat zij outsiders zijn, de paria’s van deze wereld voor wie kruimels genoeg zijn. Geld is niet het belangrijkste. Geld kan dingen kapot maken. En geef mensen in Afrika niet het gevoel, dat zij geen cultuur hebben. Volgens oud-president Julius Nyerere van Tanzania maakten de kolonialen de Afrikanen altijd wijs, dat zij geen cultuur hebben en dat de enige cultuur in Europa te vinden was. Dat was al erg genoeg. Maar erger nog was het dat onze mensen deze onzin en beschuldigingen nog geloofden ook. De steun aan Afrikaanse mode-ontwerpers, vorig jaar door het Prins Claus Fonds, was een eerbetoon aan de cultuur van Afrikanen die tot expressie komt op manieren die wij met open mond gadeslaan. Een Afrikaanse modeshow bij volle maan in een woestijn in Afrika, daar wil ik eens naar toe. En dan wil ik ook nog een Sahel-opera of musical zien met alleen mensen uit die regio, inclusief de regisseur, met als thema: de karakteristieken van de koloniale bestuurder, vooral de komische of belachelijke, en hoe die typologie is terug te vinden bij zijn Afrikaanse opvolger. Verantwoord leiderschap, dat is toch wat het meest ontbreekt in Afrika."

Ministerie van Ontwikkelings-samenwerking.


Webmaster-NL

Vorige pagina